In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2014, waarin de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder is vastgesteld en een zorgregeling is vastgesteld. De vader verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind naar hem en om een wijziging van de zorgregeling. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2015, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader stelt dat de moeder tekortschiet in de opvoeding en dat hij meer betrokken wil zijn bij de zorg voor het kind. De moeder betwist deze claims en stelt dat het goed gaat met het kind. De Raad adviseert dat de ouders hun communicatie moeten verbeteren. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoeken en dat het in het belang van het kind is om de huidige situatie te handhaven. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vader af.