In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw, appellante in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2014 aangevochten, waarin de alimentatie voor de kinderen was vastgesteld. De vrouw verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de door de man te betalen kinderbijdrage opnieuw vast te stellen. De man, verweerder in principaal appel, heeft in zijn verweerschrift verzocht het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2015, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten.
Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de wijziging van de financiële situatie van de man sinds de echtscheiding. De man heeft zijn onderneming moeten staken en is in loondienst gegaan, wat heeft geleid tot een vermindering van zijn inkomen. De vrouw betwistte de wijziging van omstandigheden en stelde dat de man zijn onderneming weer kan exploiteren. Het hof oordeelde dat de rechtbank de alimentatiecorrectie correct had toegepast en dat de man niet in staat was om zijn oude inkomen te herstellen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.