ECLI:NL:GHSHE:2015:3013

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
20-000212-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bewijsuitsluiting in strafzaak met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld en heeft hoger beroep ingesteld. De kern van de zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging en de vraag of bewijs dat door de politie is verkregen, uitgesloten dient te worden. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig had gehandeld door informatie te delen met de secretaresse van de raadsman, wat volgens hen het vertrouwen van de verdachte in een niet-vervolging zou hebben gewekt. Het hof oordeelde echter dat de mededeling aan de secretaresse niet als een toezegging kon worden opgevat en dat de verdachte niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een niet-vervolging. Het hof benadrukte dat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid heeft om zelfstandig te beslissen over vervolging en dat deze beslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst. Daarnaast werd het bewijsverweer van de verdediging verworpen, waarbij werd gesteld dat de verklaring van een lid van het arrestatieteam onrechtmatig was verkregen. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep en legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000212-14
Uitspraak : 14 augustus 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2014 in de strafzaak met parketnummer
02-666214-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en met betrekking tot munitie van categorie III;
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II onder 5,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met aanvulling van gronden.
De verdediging heeft:
  • primair zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaring in de strafvervolging;
  • subsidiair vrijspraak bepleit.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de motivering van de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging alsmede het bewijsuitsluitingsverweer.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe is aangevoerd dat door de politie aan de secretaresse van de raadsman op 7 februari 2013 de mededeling is gedaan dat verdachte was heengezonden en de zaak niet naar het openbaar ministerie zou worden verzonden.
Het hof stelt ten aanzien van het aangevoerde voorop dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Het hof overweegt dat de mededeling zoals aangevoerd namens verdachte – welke mededeling is gedaan aan de secretaresse van de raadsman en niet aan verdachte zelf – gelet op zijn inhoud zonder nadere uitleg niet kan worden opgevat als een toezegging dat verdachte in onderhavige strafzaak niet zou worden vervolgd. Het had op de weg van de verdediging gelegen de politie hierover – bij voorkeur schriftelijk – een nadere toelichting te vragen. Niet is gebleken dat de verdediging met betrekking tot deze mededeling nadere inlichtingen heeft ingewonnen. Onder deze omstandigheden kon en mocht verdachte aan deze aan de secretaresse van zijn raadsman gedane mededeling niet het vertrouwen ontlenen dat hij ter zake van onderhavige feiten niet zou worden vervolgd.
Ook de omstandigheid dat verdachte met betrekking tot deze feiten niet bij de rechter-commissaris is voorgeleid, zoals betoogd door de verdediging, kan zulks niet met zich meebrengen.
Bewijsverweer
1. De verdediging heeft betoogd dat verdachte van de aan hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring afgelegd door het lid van het arrestatieteam, [getuige X] , van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu deze bij het doorzoeken van de woning onrechtmatig heeft gehandeld door ten onrechte in de woning ‘rond te snuffelen’ en voorts ook te blijven zoeken op een moment dat verdachte reeds was aangehouden. Mitsdien kan – aldus de verdediging – niet tot een bewezenverklaring worden gekomen.
2. Daargelaten dat de enkele uitsluiting van het bewijs van bedoelde verklaring niet met zich meebrengt dat onvoldoende bewijs voorhanden zou zijn voor bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en het verweer reeds op deze grond niet tot vrijspraak zou kunnen leiden, overweegt het hof ten aanzien van het door de verdediging gestelde onrechtmatige handelen het volgende.
3. Blijkens het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 2, 3 en 4, heeft het lid van het arrestatieteam, [getuige X] , voor zover hier van belang ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 29 mei 2015 het volgende verklaard:
Ik ben de woning binnengekomen en ik ben zo snel als mogelijk was naar de zolder gegaan. Ik ben op de zolder gekomen (…)
In de kast lag een vuurwapen. (…) Ik trof het vuurwapen aan omdat de kastdeur openstond. Ik kwam de kamer binnen, de kastdeur stond open en ik zag het vuurwapen links boven op kleren in de kast liggen. (…)
U houdt mij voor dat de verdachte zegt dat de kast dicht was. Ik weet zeker dat de kast open was. Ik ben 100% zeker dat allebei de deuren open waren. U houdt mij voor dat verdachte verklaart dat het wapen tussen kleding lag, niet erop. Ik weet 100% zeker dat het op de kleding lag. Ik heb toen over de verbinding doorgegeven dat er een vuurwapen was aangetroffen. We zijn van het vuurwapen af gebleven en er zijn foto’s van gemaakt. De situatie wordt dan bevroren. Het vuurwapen is blijven liggen zoals het er lag, zoals ik het aan heb getroffen.
(…)
U, raadsman, vraagt mij wanneer de personen zijn aangetroffen. (…) Het was niet voordat ik op de zolder was, want dan zou ik meteen stoppen. Op het moment dat ik hoor dat verdachte is aangehouden stop ik met zoeken. We lopen de woning door. Op het moment dat iemand is aangehouden hoeven we niet verder rond te kijken. We bekijken nog wel alle ruimtes in het kader van onze veiligheid.
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of het dan zo moet worden gezien dat op het moment dat wij via het oortje horen dat iemand is aangehouden, we dan niet meer zoeken naar mensen, maar dat we uit veiligheidsaspect wel alle ruimtes nagaan. Dat klopt.
4. Het hof hecht geloof aan het door dit lid van arrestatie afgelegde verklaring en ziet geen reden om aan te nemen dat de door deze getuige beschreven gang van zaken anders moet zijn geweest. Gelet op de inhoud van deze verklaring is van onrechtmatigheden zoals gesteld door verdediging geen sprake.
Het hof verwerpt het verweer.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. J. Huurman-van Asten en mr. B.F. de Poorter, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 14 augustus 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Huurman-van Asten en mr. B.F. de Poorter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.