ECLI:NL:GHSHE:2015:2919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
20-000583-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor doodslag na doodschudden van baby

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor moord en kreeg een gevangenisstraf van 8 jaar opgelegd, met terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak bepleit voor moord, terwijl de advocaat-generaal een veroordeling voor doodslag en een gevangenisstraf van 5 tot 6 jaar heeft geëist. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte rade, waardoor hij van moord is vrijgesproken. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, omdat hij zijn vijf maanden oude dochter heeft doodgeschud, wat heeft geleid tot haar overlijden. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 6 jaar en heeft tbs met dwangverpleging opgelegd, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van shockschade is afgewezen, omdat deze niet ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen 37a, 37b, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000583-13
Uitspraak : 31 juli 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-
West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 februari 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-812510-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught,
5263 NT Vught, Lunettenlaan 501.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van moord (het impliciet primair ten laste gelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege gelast.
Voorts heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij
[naam] .
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van moord (het impliciet primair ten laste gelegde) en de verdachte ter zake van doodslag (het impliciet subsidiair ten laste gelegde) zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de terbeschikkingstelling van verdachte met voorwaarden zal gelasten.
Subsidiair, in het geval het hof van oordeel mocht zijn dat een gevangenisstraf van 5 jaren de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking brengt, heeft de advocaat-generaal gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren op te leggen en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Verder heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,- ter zake van immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft in de eerste plaats vrijspraak bepleit van de impliciet primair ten laste gelegde moord wegens het ontbreken van voorbedachte rade.
Ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging betoogd dat verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest, althans waarvan de duur zodanig is dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk is. In de visie van de verdediging is de terbeschikkingstelling met voorwaarden een passender maatregel dan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2012 en/of 31 januari 2012 te Tilburg, opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg een of meer vorm(en) van uitwendig en/of mechanisch geweld op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] toegepast en/of die voornoemde [slachtoffer] (met kracht) heen en weer geschud, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(meer) subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2012 en/of 31 januari 2012 te Tilburg aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: hersenletsel) heeft toegebracht, door opzettelijk een of meer vorm(en) van uitwendig en/of mechanisch geweld op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] toe te passen en/of die voornoemde [slachtoffer] (met kracht) heen en weer te schudden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet is gebleken dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg, zodat hij van de impliciet primair ten laste gelegde moord moet worden vrijgesproken. Na kennisname van de audiovisuele weergave van de verklaringen van verdachte bij de politie en op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat verdachte tijdens de keren dat hij [slachtoffer] heeft geschud, heeft gehandeld in plotselinge drift en dat derhalve sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2012 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met kracht heen en weer geschud, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De deskundigen J.M. Oudejans, psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater, hebben op respectievelijk 1 september 2014 en 11 november 2014 een Pro Justitia rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Beiden hebben onder meer geconcludeerd dat
- samengevat - verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde - indien
bewezen - lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat het feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof volgt deze conclusie van de deskundigen en komt derhalve tot het oordeel dat het
bewezen verklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn eigen dochter, [naam] , van slechts vijf maanden oud. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde de weg kwijt was, dat er sprake was van problemen met drugs, financiën, huisvesting en zijn relatie. Hij leefde daardoor al drie jaar in boosheid, aldus verdachte. Omdat het hem te veel werd heeft hij in zijn boosheid [naam] opgepakt uit haar bedje en haar meermalen geschud. Dat heeft hij zodanig hard gedaan, dat zij als gevolg daarvan een dag later in het ziekenhuis is overleden.
Na het schudden heeft verdachte [naam] terug in haar bed gelegd en geen (medische) hulp ingeschakeld, hoewel het hem duidelijk was dat zij er slecht aan toe was. Pas uren later, toen de moeder na haar werkdag thuiskwam, is door haar 112 gebeld.
Doodslag wordt beschouwd als één van de ernstigste delicten die het Nederlandse strafrecht kent. Het slachtoffer betreft een zeer jonge, kwetsbare en weerloze baby, die volkomen afhankelijk was van de zorg van haar vader en moeder en die juist door degene die haar moest beschermen van het leven is beroofd.
Met zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , in het bijzonder de moeder, zoals is gebleken uit de slachtofferverklaring die namens haar ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen. Verdachte heeft haar de mogelijkheid tot het opvoeden en het zien opgroeien van haar kind afgenomen en zij zal het verlies van [slachtoffer] , inclusief de wetenschap van de wijze waarop zij om het leven is gekomen, heel haar leven met zich mee moeten dragen.
Daarnaast is een gewelddadig delict als het onderhavige een feit waardoor de rechtsorde zeer ernstig wordt geschokt en die in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de conclusie van de deskundigen
J.M. Oudejans en J.M.J.F. Offermans dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, is het hof enerzijds van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal (primair) is gevorderd en ook niet met een straf zoals door de verdediging is bepleit, omdat daarin onvoldoende de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking komt.
Anderzijds komt het hof, anders dan de rechtbank, tot een bewezenverklaring van doodslag in plaats van moord, hetgeen eveneens tot uitdrukking dient te komen in de straf.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden is.
Daarnaast zal het hof, zoals hierna wordt gemotiveerd en gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, na te melden maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelasten.
Bij de straftoemeting en bij het opleggen van na te melden maatregel heeft het hof gelet op de inhoud van de volgende rapporten:
A. het op 1 september 2014 opgemaakte rapport 'Psychologisch onderzoek Pro Justitia' van J.M. Oudejans, psycholoog, welk rapport - onder meer, zakelijk weergegeven - inhoudt als conclusie van de rapporteur:
Onderzochte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aandachtstekortstoornis (met hyperactiviteit), en afhankelijkheid van cannabis. Tevens is sprake van misbruik van cocaïne en amfetaminen. Onderzochte is tevens lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met narcistisch-afhankelijke en antisociale trekken.
Ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was onderzochte lijdende aan deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Deze ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzen c.q. zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden.
Wat betreft de doorwerking van deze meervoudige problematiek in het tenlastegelegde kan het volgende worden overwogen. Passend bij zijn problematiek komt betr. tot een ongelukkige, impulsieve keuze voor een (mogelijk even) problematische partner, waarbij hun beider problematiek ongunstig op elkaar inspeelt en de relatie hem in ieder geval niet de stabiliteit, continuïteit, rust, erkenning en waardering geeft die hij zoekt. Eveneens passend bij zijn problematiek wordt betr. in de aanloop tot het tenlastegelegde geconfronteerd met legio zeer belastende omstandigheden en een complexe, conflictueuze dynamiek met familieleden (van hem en [naam] [opmerking hof: de partner van verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde]) die hij onvoldoende het hoofd kan bieden en die zijn vermogen om die belasting te reduceren of te verdragen verre overstijgt. Er is sprake van ernstige problemen op het gebied van financiën, werk en woonruimte, en betr. ervaart de inbreng en rol die de diverse familieleden spelen vooral als ongewenste bemoeienis en aantasting van zijn autonomie. In deze zeer belastende context grijpt betr. terug op zijn habituele escape om de oplopende spanningen en onlustgevoelens het hoofd te bieden, namelijk door te vluchten in excessief middelengebruik, de effecten waarvan zijn vermogen om zijn onlustgevoelens te reguleren en zijn leven adequaat te organiseren en de problemen aan te pakken nog verder aantasten.
Betr.'s wens om vader te worden wordt primair bepaald door het kwellende gevoel op alle fronten te falen en het intense verlangen om, door een kind te krijgen en zich als vader te bewijzen, dat gevoel te falen te repareren, en zodoende de erkenning te krijgen die hij vanuit zichzelf en van de buitenwereld niet krijgt. Deze dynamiek maakt begrijpelijk waarom betr. alle waarschuwingen van zijn sociale netwerk en familie in de wind slaat, en waarom de rationele, nuchtere overweging dat een kind krijgen in deze zeer ongunstige omstandigheden wel het laatste is waar hij aan zou moeten beginnen geen enkele kans krijgt: het is een impulsieve, emotionele keuze. Het is evident dat betr. met de keuze om een kind te krijgen en vader te worden ver boven zijn macht grijpt. Het is evenzeer evident dat met de geboorte van zijn dochter [naam] betr. niet krijgt waar hij zo hevig naar verlangt: erkenning, waardering, het bewijs dat hij niet op alle fronten faalt. De problemen blijven immers in volle omvang bestaan en worden zelfs groter en complexer, omdat de familie en sociale omgeving zich begrijpelijkerwijs op hun eigen wijze betrokken voelen bij het gezin, en een corrigerende en steunende rol proberen te spelen die door betr. vooral als belastende inmenging wordt ervaren, juist omdat hij zich als vader - en partner - wil bewijzen. Voorop staat echter dat zijn rol als vader een enorme extra verantwoordelijkheid met zich meebrengt, die op zeer gespannen voet staat met betr.'s (zeer) gebrekkige vermogen om meer in het algemeen
verantwoordelijkheid te dragen, ook voor relatief veel kleinere en praktische zaken. Pogingen van de professionele hulpverlening om betr. en zijn gezin bij te staan, een structurerende, regulerende en corrigerende invloed uit te oefenen en oplossingen voor de problemen aan te dragen, stuiten op betr.'s eigenzinnigheid en de weerbarstigheid van zijn problematiek en die van [moeder slachtoffer] .
In plaats van dat [slachtoffer] symbool komt te staan voor een nieuwe start, waarin hij wel de erkenning en waardering krijgt die hij zoekt, en voor de reparatie en oplossing van zijn problemen, worden met de geboorte van [slachtoffer] en zijn nieuwe verantwoordelijkheid als vader slechts nieuwe problemen geïntroduceerd die zijn capaciteiten en weerbaarheid ver te boven gaan: [slachtoffer] komt symbool te staan voor een nieuw falen, voor het zoveelste falen. De resulterende woedende onmachtsgevoelens kan betr., gegeven de aard van de meervoudige problematiek, slecht verdragen en reguleren. Wat de precieze toedracht van het tenlastegelegde ook is (betr. verklaart daar wisselend over), op basis van voorgaande overwegingen kan geconcludeerd worden dat betr. de massale, woedende onmachtsgevoelens die binnen de geschetste zeer stresserende context geschapen worden, onvoldoende heeft kunnen reguleren en controleren, en op basis van die woede en onmacht tot een agressieve impulsdoorbraak komt jegens de persoon die zoals gezegd in zijn beleving symbool is komen te staan voor zijn zoveelste falen.
Aldus is er sprake van een duidelijke, aanzienlijke doorwerking van de meervoudige pathologie in het tenlastegelegde - indien bewezen, en wordt geconcludeerd dat het tenlastegelegde - indien bewezen - betr. in verminderde mate kan worden toegerekend.
Indien betr. onbehandeld in de maatschappij terugkeert, kan ten aanzien van de kans op herhaling van soortgelijke feiten als thans tenlastegelegd het volgende worden overwogen.
Betr. heeft zich voorgenomen om nooit meer een intieme relatie met een partner aan te gaan. Gelet op zijn emotionele behoeftigheid, met name het verlangen naar erkenning en waardering, alsmede het verlangen om zich als partner en vader te laten gelden en te bewijzen, is de kans echter groot, zeker op de wat langere termijn, dat hij op zoek zal gaan naar een partner, die mogelijk al moeder is (van een jong kind of jonge kinderen), dan wel zal proberen om samen met die partner een kind te krijgen. De kans dat dit een stabiele, weinig problematische partner zal zijn lijkt op voorhand niet zo groot, gegeven de weinig kritische en vooral impulsieve, emotie-gestuurde partnerkeuze. Daarmee is gegeven dat het aannemelijk is dat betr., zeker op de wat langere termijn, weer in een instabiele relatie komt te verkeren en in de positie komt waarin hij de verantwoordelijkheid en zorg voor een jong kind krijgt, een verantwoordelijkheid die hij, gegeven de complexe, meervoudige problematiek, in wisselwerking met de voorspelbare belastende sociale omstandigheden (schulden, geen vaste woonruimte, geen werk), onvoldoende zal kunnen dragen. Daarmee bestaat er een aanzienlijk risico dat betr. in die positie opnieuw te weinig greep houdt op zijn onlustgevoelens (in het bijzonder woedende onmachtsgevoelens en chronische miskenning), vlucht in excessief middelengebruik, niet in staat of bereid is om professionele hulp te zoeken of te accepteren, agressief geprikkeld wordt, en dan opnieuw komt tot een (ernstige) agressieve impulsdoorbraak jegens een kwetsbaar, weerloos slachtoffer dat voor hem symbool staat voor een nieuw falen.
Gelet op bovenstaande conclusies en overwegingen is het noodzakelijk dat betr. behandeld wordt. In de behandeling zal met name aandacht moeten worden besteed aan een optimale (medicamenteuze) behandeling van de ADHD, aan behandeling van de verslavingsproblematiek, en aan behandeling van de specifieke aspecten van de (persoonlijkheidspathologie die hebben doorgewerkt in het huidige tenlastegelegde, en die een belangrijke rol spelen bij het aanzienlijke recidive-risico.
Gewezen kan worden op de verhoogde agressieve prikkelbaarheid, de gebrekkige angst- en spanningstolerantie, het kwetsbare zelfgevoel met prominente insufficiëntie- en minderwaardigheidsgevoelens, de overgevoeligheid voor miskenning en afwijzing, de gebrekkige zelfdiscipline, en het gebrekkige vermogen om zijn leven adequaat te structureren, te organiseren en duurzaam vorm te geven. Uiteraard zal ook aandacht moeten worden gegeven aan hulp bij het organiseren van werk/dagvulling, vaste woonruimte en een gezonde financiële huishouding.
B. het op 11 november 2014 opgemaakte rapport 'Psychiatrische rapportage
Pro Justitia' van J.M.J.F. Offermans, psychiater, welk rapport - onder meer, zakelijk weergegeven - inhoudt als conclusie van de rapporteur:
Diagnostisch is er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van cannabis, misbruik van cocaïne en amfetaminen - alle onder toezicht van de detentiesituatie in remissie - en van ADHD in gedeeltelijke remissie, en tevens van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline kenmerken. Hij beantwoordt niet aan de criteria voor een verstandelijke beperking en evenmin aan die van psychopathie.
Van bovenstaande problematiek c.q. stoornissen was ook sprake ten tijde van het onderhavige ten laste gelegde, indien bewezen.
De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden.
Zoals gezegd had betrokkene met de relatie met de moeder van het slachtoffertje, [naam] , zich al in een contact begeven dat bol stond van stress en spanning, waarbij de persoonlijkheidsproblematiek c.q. -stoornis van beiden negatief op elkaar inwerkte en wederzijds fysiek geweld meer dan eens voorkwam.
Slechte sociaal-maatschappelijk omstandigheden met betrekking tot financiën en huisvesting en niet soepel lopende familierelaties vormden andere ingrediënten, die de situatie verder op scherp zetten. Genoemde stress en spanning namen hand over hand toe, waarbij aan de kant van betrokkene vooral zijn impulsiviteit en prikkelbaarheid hem parten speelden evenals zijn wens om als een goede en zorgzame vader te boek te komen staan, waardoor uiteindelijk de lat voor hem veel te hoog gelegd werd. Dit was in feite al het geval met de zwangerschap en geboorte van een dochter. Dat betrokkene liever een zoon had gehad of op enig moment zelfs enige twijfel heeft gekoesterd omtrent zijn vaderschap, acht rapporteur in deze iets minder relevant. Van belang is vooral dat hij met een situatie geconfronteerd werd, waarvoor hij - vooral vanuit de persoonlijkheidsstoornis - onvoldoende was toegerust en zijn partner - vanuit haar (gedocumenteerde) persoonlijkheidsstoornis - niet of onvoldoende voor compensatie kon zorgen. Sterker nog, doordat zij zich meer dan voorheen op iemand anders (i.c. haar dochtertje [naam] ) moest concentreren, komt betrokkene tijd, aandacht en liefde tekort en wordt steeds meer op zichzelf teruggeworpen.
Het voorval in december 2011 met een ziekenhuisopname van één nacht van [slachtoffer] was al een omineus teken aan de wand, evenals de signalen uit de directe omgeving (verklaringen moeder van [moeder slachtoffer] , monteur). Betrokkene lijkt nog gepoogd te hebben met oplopende hoeveelheden cannabis zijn woede, boosheid en frustratie onder de duim te houden, maar is hier uiteindelijk niet [in] geslaagd. De directe aanleiding is mogelijk een ruzie over een mobiele telefoon tussen betrokkene en [moeder slachtoffer] geweest met daarna een baby, die bleef huilen, terwijl betrokkene wilde dat
zij stil was, daarmee insufficiëntiegevoelens bij betrokkene mobiliserend. Het moge duidelijk zijn dat het hier kleine, bijna onbetekenende voorvallen betreft, maar de emmer bij betrokkene was al vol, overvol zelfs. Hij wordt min of meer aangesproken op alle facetten van zijn persoonlijkheidsstoornis, terwijl de cannabis niet (meer) in staat is een dempende functie uit te oefenen.
Betrokkene kan op basis van bovengenoemde verbanden als verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde worden beschouwd.
Wat betreft de vraag welke factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene van belang kunnen zijn voor de kans op recidive: hierbij kan vooral gedacht worden aan de impulsiviteit en zijn verhoogde prikkelbaarheid. Ook andere factoren en condities moeten hierbij in ogenschouw worden genomen. Hierbij kan vooral gedacht worden aan het ontbreken van opleiding/werk, middelengebruik, woonsituatie en eventuele toekomstige relationele problematiek.
Bovenstaande factoren versterken elkaar onderling.
Daar er op grond van bovenstaande wel een aanzienlijk tot groot gevaar bestaat voor herhaling van gewelddadig gedrag, acht rapporteur het geïndiceerd dat betrokkene behandeling en begeleiding krijgt om het recidivegevaar verder terug te dringen. Het recidivegevaar bestaat er vooral in dat betrokkene vanuit zijn impulsiviteit, gerelateerd aan de borderline kenmerken van de persoonlijkheid, en de verhoogde prikkelbaarheid, gerelateerd aan de antisociale kenmerken van de persoonlijkheid, eerder dan gemiddeld tot plotseling agressief handelen kan komen, waar hij vervolgens weer spijt van heeft. Betrokkene zal - eenvoudig gezegd - moeten leren tot tien te tellen en daarna pas te handelen, waarbij de agressie zich niet naar anderen, maar evenmin naar zichzelf moet richten. Hij moet met andere woorden de beschikking krijgen over andere, betere copingmechanismen om met dergelijke situaties om te kunnen gaan. Hij lijkt hier inmiddels overigens zeker voor open te staan en is zeer geschrokken van zijn handelen ten tijde van het onderhavige ten laste gelegde. Gewerkt zal dienen te worden met een combinatie van gedragstherapie en psychotherapie, al dan niet in samenhang met medicatie. Veel zal ingezet moeten worden op agressiviteit en impulsiviteit in een stapsgewijs minder gestructureerde setting.
Voorts zal van belang zijn dat betrokkene abstinent blijft ten aanzien van het gebruik van in ieder geval (cocaïne, amfetamine etc.) en bij voorkeur ook cannabis, daar deze middelen - harddrugs meer dan cannabis - eveneens een verhoogd recidiverisico met zich kunnen meebrengen.
Om genoemd (aanzienlijk tot groot) recidivegevaar terug te dringen denkt rapporteur niet aan bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, gelet op het ten laste gelegde en vooral de multiple, complexe problematiek bij betrokkene, doch aan een behandeling in een tbs-kader
Het hof volgt deze conclusies en adviezen van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten, waarin wordt geconcludeerd dat gebleken is dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en dat het gevaar voor recidive aanzienlijk is - hetgeen een behandeling van de verdachte noodzakelijk maakt - is het hof overtuigd geraakt van de noodzaak de verdachte te behandelen binnen het kader van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat op grond van het vorenstaande vaststaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Het hof heeft daarbij voorts in aanmerking genomen de inhoud van voornoemde rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde.
Anders dan de rapporteurs hebben geadviseerd, de advocaat-generaal (primair) heeft gevorderd en de verdediging heeft verzocht, zal het hof aan de terbeschikkingstelling geen voorwaarden stellen, maar zal het hof bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu - gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf en het bepaalde in artikel 38a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht - terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk is en het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen een dergelijke verpleging eist. Het hof acht een dergelijke verpleging aangewezen, nu het gevaar voor herhaling aanzienlijk is en het, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, niet verantwoord is de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd - waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren - in de maatschappij te laten terugkeren.
Gelet op het bewezen verklaarde wordt de maatregel opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het strafmaatverweer van de verdediging wordt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen verworpen.
Vordering van de benadeelde partij [naam]
De benadeelde partij [naam] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot immateriële schadevergoeding ter zake van shockschade tot een bedrag van
- uiteindelijk - € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad valt onder 'shockschade' niet het enkele verdriet van de ouder om het verlies van het kind, hoe invoelbaar en zwaar dit voor die ouder ook moge zijn. Voor vergoeding van de door de benadeelde partij gevorderde shockschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Naar het oordeel van het hof kan - gelet op voornoemd vereiste en de onderbouwing van de vordering - de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen, omdat de beoordeling van een dergelijke vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan haar vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het (impliciet) primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte (impliciet) subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;

vordering van de benadeelde partij [naam]

verklaart de benadeelde partij [naam] in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 31 juli 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Harmsen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.