ECLI:NL:GHSHE:2015:2911

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
F 200 157 149_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en beoordeling draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie. De appellant, de man, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 1 september 2014 aangevochten, waarin zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie werd afgewezen. De man heeft verzocht om de alimentatie die hij aan de vrouw moet betalen te verlagen, met als ingangsdatum 1 juli 2014. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 836,11 per maand moest betalen, maar de man stelt dat zijn financiële situatie is veranderd en dat hij niet in staat is om dit bedrag te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2015 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, inclusief de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de periode van 1 augustus 2014 tot 1 april 2015 een draagkracht heeft van € 132,- per maand, en dat hij vanaf 1 april 2015 niet in staat is om alimentatie te betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor de periode vanaf 1 augustus 2014 en de alimentatie vastgesteld op € 132,- per maand voor de periode van 1 augustus 2014 tot 1 april 2015, en op nihil met ingang van 1 april 2015. De rechtbank heeft de man ook verzocht om de teveel betaalde alimentatie over juli 2014 terug te betalen, wat het hof niet verder heeft beoordeeld. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 juli 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 juli 2015
Zaaknummer: F 200.157.149/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/191030 / FA RK 14-1295
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. H.J. de Kloe, thans mr. J.C. Floor,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.L.M. Martens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen dan wel te wijzigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoeken alsnog toe te wijzen en derhalve te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. (naar het hof begrijpt) 9 oktober 2012, met ingang van 1 juli 2014, althans een door het hof te bepalen ingangsdatum, dient te worden gewijzigd, in dier voege dat de door de man te betalen kosten in het levensonderhoud van de vrouw:
  • van 1 juli tot en met 31 juli 2014, althans een door het hof te bepalen datum c.q. periode, op nihil althans op € 100,- wordt vastgesteld, althans op een zodanig bedrag wordt vastgesteld als het hof juist acht;
  • van 1 augustus 2014, althans een door het hof te bepalen ingangsdatum, op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht,
en te bepalen dat de vrouw de teveel betaalde alimentatie over de maand juli 2014 moet terugbetalen aan de man.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 november 2014, heeft de vrouw verzocht de man in zijn beroep niet te ontvangen, althans dit ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Floor;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Martens.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 juli 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 6 mei 2015;
  • het V2-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 6 mei 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 7 mei 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 10 mei 1979 gehuwd.
3.2.
Bij beschikking van 5 december 2007 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 28 mei 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de man veroordeeld om, te beginnen met de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw tot levensonderhoud uit te keren een bedrag van € 250,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.
Bij beschikking van 1 oktober 2008 heeft dit hof, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking vernietigd voor wat betreft de partneralimentatie en in zoverre opnieuw rechtdoende bepaald dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 400,- per maand met ingang van 28 mei 2008, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen te voldoen bij vooruitbetaling.
3.5.
Op 13 mei 2010 is de man gehuwd met mevrouw [partner] (hierna: mevrouw [partner] ).
3.6.
Bij beschikking d.d. 9 oktober 2012, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank Maastricht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking d.d. 1 oktober 2008 gewijzigd voor zover het de partneralimentatie betreft en bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 836,11 per maand met ingang van 1 januari 2010 en een bedrag van € 742,51 per maand met ingang van 1 mei 2012 dient te voldoen, de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
De bijdrage voor de vrouw beliep ingevolge de wettelijke indexering per 1 januari 2014 € 761,93 per maand en beloopt op dit moment € 768,03 per maand.
3.7.
Bij de bestreden beschikking d.d. 1 september 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van de man tot wijziging van voormelde beschikking d.d. 9 oktober 2012 afgewezen.
3.8.
Bij beschikking d.d. 7 april 2015 heeft de rechtbank Rotterdam de scheiding van tafel en bed tussen de man en mevrouw [partner] uitgesproken.
3.9.
De man kan zich met de beslissing in voormelde beschikking d.d. 1 september 2014 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De grieven van de man betreffen de draagkracht van de man (welke grieven zich lenen voor een gezamenlijke bespreking) en de financiële situatie van de vrouw.
Ingangsdatum wijziging
3.11.
De ingangsdatum van de eventuele wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 1 juli 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
3.12.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat bij de beoordeling van het verzoek van de man, onderscheid dient te worden gemaakt tussen drie periodes, namelijk de periodes:
- van 1 juli 2014 tot 1 augustus 2014;
- van 1 augustus 2014 tot 1 april 2015;
- vanaf 1 april 2015.
Behoefte en behoeftigheid vrouw
3.13.
De aanvullende behoefte van de vrouw ter hoogte van de € 1.000,- per maand is in hoger beroep niet in geschil.
Draagkracht man
3.14.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
3.15.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
3.16.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de man geen inkomsten (meer) geniet uit een polis bij Nationale Nederlanden, zodat het hof daarmee geen rekening houdt.
Periode 1: 1 juli 2014 tot 1 augustus 2014
3.17.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat in deze periode (van één maand) de netto WAO-uitkering van de man € 2.134,05 bedroeg en de pensioenuitkering door de Deutsche Rentenversicherung Bund aan de man € 139,- bedroeg.
3.18.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de man in deze periode inkomsten heeft genoten ad € 750,- uit verhuur van de woning gelegen aan de [perceel] te [plaats] (Duitsland).
3.18.1.
De man stelt dat de kosten die verbonden zijn aan (verhuur van) deze woning op de inkomsten in mindering dienen te worden gebracht.
Het hof zal hierna per post beoordelen in hoeverre met de door de man gestelde kosten rekening dient te worden gehouden, mede gelet op het door de vrouw ter zake gevoerde verweer.
  • Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat rekening dient te worden gehouden met € 395,83 per maand aan betaalde hypotheekrente ter zake de hypothecaire geldlening bij de bank Sparkasse [vestiging] met rekeningnummer [rekeningnummer Sparkasse] .
  • Het hof houdt geen rekening met € 122,92 per maand aan betaalde hypotheekrente ter zake de hypothecaire geldlening bij de bank Sparkasse [vestiging] met rekeningnummer [rekeningnummer hypothecaire geldlening Sparkasse] . De man heeft immers ter zitting te kennen gegeven dat hij deze geldlening is aangegaan om (aan de vrouw) achterstallige alimentatie en een overbedelingsuitkering te kunnen voldoen.
  • Het hof houdt rekening met € 125,- per maand aan maandelijkse inleg op de opbouwspaarrekening (“Sparvertrag”) bij de bank Sparkasse [vestiging] met rekeningnummer [opbouwspaarrekening Sparkasse] . Hoewel de vrouw heeft aangevoerd dat dit als vermogensvorming dient te worden aangemerkt, overweegt het hof dat – zoals de man terecht heeft aangevoerd – deze spaarrekening verplicht gekoppeld is aan de hypothecaire geldlening en de man verplicht is om daarmee (uiteindelijk) een deel van die hypothecaire geldlening af te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat met deze kosten, als redelijke woonlasten, rekening dient te worden gehouden.
  • Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat geen rekening dient te worden gehouden met servicekosten ad € 140,- per maand. Overige (volgens de man) gederfde opbrengsten in de periode van 1 juni 2013 tot 31 december 2013 laat het hof buiten beschouwing, aangezien – zoals de vrouw terecht heeft aangevoerd – deze dervingen voor de periode die in geschil is niet relevant zijn.
  • Het hof houdt geen rekening met de door de man aangevoerde eenmalige kosten in verband met de overdracht van de woning aan mevrouw [partner] in het kader van de scheiding van tafel en bed, nu dit incidentele kosten betreft en de man niets heeft aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat deze kosten prioriteit behoren te hebben op de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw.
  • Het hof laat de door de man aangevoerde bankkosten ad € 3,- per maand buiten beschouwing, gelet op de te verwaarlozen invloed van die kosten op de hoogte van de draagkracht van de man, door de man ter zitting erkend.
3.19.
Het hof becijfert de totale aan de woning verbonden redelijke lasten op grond van het voorgaande op (€ 395,83 + € 125,- =) € 520,83 per maand, zodat de netto huuropbrengst op € 229,17 per maand dient te worden vastgesteld.
Periode 2: 1 augustus 2014 tot 1 april 2015
3.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man per 1 augustus 2014 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, zodat met ingang van 1 augustus 2015 rekening dient te worden gehouden met zijn AOW-uitkering ad € 580,20 per maand, inclusief vakantietoeslag, naast voormelde pensioenuitkering door de Deutsche Rentenversicherungs Bund ad € 139,- per maand.
Voorts houdt het hof ook in deze periode rekening met de huurinkomsten uit de woning te [plaats] ter hoogte van € 229,17 per maand, zoals hiervoor is vastgesteld, nu tussen partijen niet in geschil dat de man deze inkomsten ook in deze periode heeft genoten.
Periode 3: vanaf 1 april 2015
3.21.
De man stelt dat per 1 april 2015 rekening dient te worden gehouden met het feit dat hij na de scheiding van tafel en bed tussen hem en mevrouw [partner] , in een huurwoning in Nederland is gaan wonen en sindsdien een AOW-uitkering ter hoogte van de alleenstaande-norm ontvangt en per 1 maart 2015 zijn woning te [plaats] aan mevrouw [partner] is toebedeeld, zodat hij niet langer voormelde huurinkomsten geniet.
3.22.
De vrouw stelt dat de man met verificatoire bescheiden had dienen aan te tonen op welke grond zijn AOW-uitkering op slechts € 695,- per maand (inclusief vakantietoeslag) is vastgesteld.
Het hof is echter van oordeel dat de man, mede gelet op de door hem ter zitting op dit punt gegeven toelichting, voldoende heeft onderbouwd dat zijn AOW-uitkering tot genoemd bedrag is verlaagd op grond van het gegeven dat hij jarenlang – namelijk circa 15 jaar – in het buitenland heeft gewoond. Het hof houdt derhalve in deze periode rekening met voormeld inkomen uit AOW-uitkering, zoals blijkt uit de stukken.
3.23.
Het hof houdt voorts, in afwijking van het standpunt van de man, ook in deze periode rekening met de huurinkomsten uit de woning te [plaats] . De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht gegeven in de financiële consequenties van de scheiding van tafel en bed en het tussen de man en mevrouw [partner] in dat kader gesloten “echtscheidingsconvenant” d.d. 12 maart 2015, ook niet door zijn verwijzing naar de inhoud van daarvan, nu ook het convenant op dit punt onvoldoende inzicht geeft. Dit klemt temeer omdat – zoals de vrouw terecht heeft aangevoerd – de man kennelijk geen aanvullende bijstandsuitkering heeft aangevraagd, terwijl hij (uit de AOW- en pensioenuitkering) een netto inkomen onder het bijstandsniveau geniet. De man heeft voor die keuze geen toereikende verklaring gegeven, mede gelet op het gegeven dat de vrouw gemotiveerd uiteen heeft gezet dat de man, wanneer zijn stellingen gevolgd zouden worden, maandelijks tekort zou komen om zijn vaste lasten te voldoen. De man heeft dit niet of onvoldoende betwist.
B. Lasten van de man
Periode 1 en 2: 1 juli 2014 tot 1 april 2015
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof is van oordeel dat de man, mede gelet op het ter zake uitvoerig gemotiveerde verweer van de vrouw, onvoldoende heeft aangetoond dat hij de woning die hij met mevrouw [partner] in Spanje bewoonde, daadwerkelijk huurde en in dat kader huurpenningen verschuldigd was. De vrouw heeft de getrouwheid van de door de man overgelegde huurovereenkomst betwist. De vrouw verwijst in dit kader naar het gegeven dat in de stukken die de man heeft overgelegd, verschillende huisnummers vermeld staan. De door de man overgelegde bankafschriften geven volgens de vrouw volstrekt onvoldoende bewijs van de betaling van maandelijkse huurpenningen, ter hoogte van het door de man gestelde bedrag (€ 575,- per maand). De vrouw heeft het vermoeden dat de woning in Spanje eigendom van mevrouw [partner] is of was.
De man heeft naar het oordeel van het hof nagelaten een plausibele en met verificatoire bescheiden gestaafde verklaring te geven voor de discrepanties tussen zijn stellingen c.q. verklaringen en hetgeen uit de stukken kan worden afgeleid. Daarbij overweegt het hof dat de vrouw terecht heeft aangevoerd dat de man tenminste ook Nederlandse vertalingen van de in de Spaanse taal opgestelde stukken, waaronder de huurovereenkomst, had dienen over te leggen, hetgeen hij eveneens heeft nagelaten.
In het licht van al het voorgaande houdt het hof in deze periode geen rekening met de door de man opgevoerde woonlasten.
Op grond van het voorgaande behoeft de stelling van de vrouw dat de man kennelijk reeds sinds 16 februari 2015 in Nederland woonachtig is, maar tot 1 april 2015 kennelijk geen huur betaalde (zodat in haar optiek de periode van 16 februari 2015 tot 1 april 2015 afzonderlijk dient te worden beoordeeld) geen nadere bespreking.
Ziektekosten
Tussen partijen is niet in geschil dat in deze periodes geen rekening dient te worden gehouden met door de man (al of niet) betaalde premie ziektekostenverzekering.
Periode 3: vanaf 1 april 2015
Normbedrag Participatiewet
Het hof houdt rekening met het op de (per 1 januari 2015 in werking getreden) Participatiewet gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een alleenstaande pensioengerechtigde, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt op basis van de overgelegde stukken rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 675,- aan huur, te verminderen met € 368,37 per maand aan huurtoeslag.
Ziektekosten
Het hof houdt op basis van de overgelegde stukken rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 106,40 aan basispremie ZVW en aanvullende premie;
minus € 39,- zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;
en minus € 65,- zijnde de zorgtoeslag.
Vaststelling van de alimentatie
3.24.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer:
- € 2.502,- per maand in periode 1;
- € 948,- per maand in periode 2;
- € 1.063,- per maand in periode 3.
3.25.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van ongeveer € 1.774,- per maand in periode 1 en ongeveer € 220,- per maand in periode 2 (daarvan is 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage) en is de draagkrachtruimte van de man nihil in periode 3.
3.26.
Fiscaal voordeel ter zake de betalingen kon de man in de periodes 1 en 2 niet verwerven, nu hij geen inkomstenbelasting in Nederland betaalde.
Het hof stelt de draagkracht van de man derhalve vast op:
  • € 1.064,- in periode 1;
  • € 132,- per maand in periode 2.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen is het hof van oordeel dat de man met ingang van 1 april 2015 (periode 3) niet de draagkracht heeft om enig bedrag te betalen ter voorziening in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Jus-vergelijking
3.27.
De man heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de vrouw inzage dient te verschaffen in haar financiële situatie zodat een zogenaamde jus-vergelijking gemaakt kan worden, zulks ter voorkoming dat de vrouw na ontvangst van de nader vast te stellen partneralimentatie over meer vrij besteedbaar inkomen kan beschikken dan de man.
3.28.
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat het feitelijke inkomen van de vrouw niet (langer) in geschil is.
Het hof stelt het fiscale jaarinkomen van de vrouw vast op € 14.565,-, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2014 van het UWV betreffende de WAO/WIA-uitkering van de vrouw, hetgeen neerkomt op, rekening houdend met de algemene heffingskorting, een netto maandinkomen van € 949,-.
Het hof houdt aan de lastenzijde rekening met:
  • het op (voor wat betreft de Wet werk en bijstand c.q. Participatiewet gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, exclusief de ondergrens woonkostencomponent;
  • huur ad € 246,94 per maand;
  • € 126,55 per maand aan premie ziektekostenverzekering en een gemiddelde zorgtoeslag van gemiddeld € 74,- per maand, minus € 39,- per maand zijnde het in het Wwb-normbedrag c.q. normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande,
zodat het hof het draagkrachtloos inkomen van de vrouw becijfert op 989,-.
3.29.
Vaststelling van een alimentatiebijdrage overeenkomstig de hiervoor becijferde draagkracht van de man, resulteert in een netto verhoging van het besteedbare inkomen van de vrouw naar ongeveer:
  • € 1.520,- in periode 1;
  • € 1.026,- in periode 2.
Bij een draagkrachtloos inkomen van € 989,- per maand, resteert dan voor de vrouw een vrij te besteden bedrag van € 531,- in periode 1 en van € 37,- per maand in periode 2.
3.30.
Het vrij te besteden inkomen van de man bedraagt in periode 1 na alimentatiebetaling € 709,- per maand in periode 1 en € 88,- per maand in periode 2, zodat de vrouw na betaling van een onderhoudsbijdrage ad € 761,93 per maand in periode 1 – (conform de beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 9 oktober 2012) respectievelijk € 132,- per maand in periode 2, niet over meer vrij te besteden inkomen beschikt dan de man.
3.31.
Op grond van al het voorgaande oordeelt het hof dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd voor wat betreft de periode van 1 juli 2014 tot 1 augustus 2014 en dat met ingang van 1 augustus 2014 de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de man alsnog dient te worden toegewezen, in zoverre dat de door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage nader dient te worden vastgesteld op:
- € 132,- per maand in de periode van 1 augustus 2014 tot 1 april 2015;
- nihil met ingang van 1 april 2015.
3.32.
Nu het hof de onderhoudsverplichting eerst met ingang van 1 augustus 2014 heeft verlaagd en de man enkel voor wat betreft de maand juli 2014 heeft verzocht te bepalen dat de vrouw teveel betaalde alimentatie aan de man dient terug te betalen, komt het hof aan een beoordeling van dit verzoek niet toe.
Op grond van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden is het hof overigens van oordeel het dat, voor zover op grond van de beslissing als hierna te melden enige terugbetalingsverplichting voortvloeit, deze in redelijkheid kan worden aanvaard en dat er aldus geen aanleiding is om te bepalen dat de vrouw het eventueel teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen. Ter zitting is immers, als niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan dat de vrouw spaargelden heeft waaruit zij enige terugbetalingsverplichting geacht kan worden te voldoen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 september 2014, voor zover het de periode vanaf 1 augustus 2014 betreft,
en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
wijzigt met ingang van 1 augustus 2014 de beschikking van 9 oktober 2012 van de rechtbank Maastricht;
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 132,- per maand in de periode van 1 augustus 2014 tot 1 april 2015 en stelt de door de man verschuldigde bijdrage op nihil met ingang van 1 april 2015;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, H. van Winkel en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2015.