ECLI:NL:GHSHE:2015:288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.706-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan grieven en onderbouwing door de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, een vrouw die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was veroordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had in haar beroepschrift verzocht om vernietiging van het vonnis en om een schone lei, maar verscheen niet ter zitting om haar standpunt toe te lichten. Het hof oordeelde dat de appellante geen grieven had geuit tegen de overwegingen van de rechtbank en dat zij haar stellingen niet had onderbouwd met verificatoire bescheiden. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellante verwijtbaar waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling zonder schone lei moest worden beëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.706/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/11/568 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H.P. Ruysink.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 december 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat aan haar een schone lei wordt verleend.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Bij die gelegenheid is mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord. [appellante] en mr. Ruysink zijn, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, zonder berichtgeving niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 december 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 13 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 6 december 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daar inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank tevens haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Bij vonnis van 1 oktober 2013 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, overwegende dat schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en dat door dit doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling is belemmerd dan wel gefrustreerd. (…)
Het hof heeft echter geoordeeld dat de tekortkomingen niet dusdanig aan de schuldenaar toegerekend kunnen worden om tussentijdse beëindiging te rechtvaardigen. (…)
De rechtbank constateert dat de schuldenaar aldus nog een kans is gegeven, waarbij de regels van de schuldsaneringsregeling haar eens te meer zijn voorgehouden. In het daarop volgende verslag is evenwel te lezen dat de schuldenaar wederom geen inlichtingen verstrekt, niet solliciteert volgens de regels en er mogelijk een boedelachterstand is ontstaan. (…)
Ter zitting is gebleken dat de situatie niet is verbeterd. (…)
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee afdoende vast komen te staan dat de schuldenaar de laatste kans niet heeft gegrepen. Zij heeft – in ieder geval – wederom niet voldaan aan de verplichting om de bewindvoerder (spontaan) de benodigde inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Zij heeft ook geen invulling gegeven aan de sollicitatieplicht conform de regels van de schuldsaneringsregeling (buiten de periode van de Ziektewetuitkering). Zij heeft de bewindvoerder ook niet van medische informatie voorzien waaruit een (volledige) arbeidsongeschiktheid blijkt. In hetgeen de schuldenaar naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen reden om het niet nakomen van deze verplichtingen niet toerekenbaar te achten. Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand en/of een verwijtbare nieuwe schuld ontstaan.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder heeft de rechtbank onjuist ingelicht over de gang van zaken. De bewindvoerder was, naar zeggen van [appellante], wel degelijk op de hoogte van haar ziekte en arbeidsongeschiktheid, vastgesteld door het UWV, en de daarmee gepaard gaande vermindering van inkomsten en beperkte sollicitatiemogelijkheden.
3.5.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder is van mening dat [appellante] gedurende de gehele schuldsaneringsregeling haar verplichtingen niet is nagekomen. Daarbij komt dat [appellante] zelfs een periode geheel onbereikbaar is geweest voor de bewindvoerder. Voorts heeft [appellante] onterecht passende arbeid geweigerd en verklaard dat ze zich door de bewindvoerder gestalkt voelde vanwege het aandringen op de sollicitatieplicht. [appellante] heeft volgens de bewindvoerder gedurende de gehele schuldsaneringsregeling een verkeerd beeld van deze regeling gehad. Tevens heeft [appellante] nieuwe schulden bij de Belastingdienst laten ontstaan, schulden die qua omvang zodanig zijn dat ze volgens de bewindvoerder absoluut mee dienen te wegen bij de beoordeling voor het al dan niet verlenen van een schone lei.
3.6.
De bewindvoerder heeft bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep aangegeven dat zij voorafgaand aan de zitting contact heeft gehad met de advocaat van [appellante] en dat deze haar had toegezegd nog een aantal stukken, waaronder een rapportage van het UWV, te doen toekomen, maar dat zij deze stukken nimmer heeft ontvangen. Voorts heeft zij haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder “schone lei” gehandhaafd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.7.2.
Het hof stelt vast dat [appellante] in haar beroepschrift geen grieven heeft gericht achtereenvolgens tegen de overwegingen van de rechtbank dat, zij geen uitkeringsspecificaties heeft overgelegd, zij uitsluitend in de maand november 2014 (en slechts twee keer) aantoonbaar heeft gesolliciteerd , zij enige tijd onbereikbaar voor haar bewindvoerder is geweest, zij haar verhuizing niet bij haar bewindvoerder heeft gemeld, zij haar bewindvoerder met betrekking tot haar belastingaanslagen te laat in kennis heeft gesteld en dat zij bovenmatige nieuwe schulden dan wel een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan. Doordat tegen deze overwegingen geen (kenbare) grieven zijn gericht zijn deze feiten thans in hoger beroep vast komen te staan.
3.7.3.
Het hof stelt voorts vast dat [appellante] haar stelling, dat de bewindvoerder de rechtbank onjuist zou hebben ingelicht omdat zij wel degelijk op de hoogte was van de ziekte en de daaruit voortvloeiende, en bovendien door het UWV vastgestelde, arbeidsongeschiktheid van [appellante], alsmede de daarmee gepaard gaande vermindering van inkomsten en beperkte sollicitatiemogelijkheden, niet middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins heeft onderbouwd, zodat het hof deze lezing der feiten van [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt acht; daarenboven valt uit het proces-verbaal van eerste aanleg juist op te maken dat [appellante] vergeten was de stukken van, met name, de bedrijfsarts, naar de bewindvoerder op te sturen. Daarbij is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.7.4.
Uit vorenstaande blijkt dat [appellante] verwijtbaar in de nakoming van de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten hetgeen het hof tot de slotsom voert dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof gezien het voorgaande overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] zonder de toekenning van de schone lei dient te worden beëindigd, waarbij het hof voorts geen aanleiding ziet om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Daar komt nog bij dat [appellante] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door haar in hoger beroep gedane verzoek tot het alsnog verlenen van de schone lei. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellante] te komen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.