ECLI:NL:GHSHE:2015:286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.436-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelatingsverzoek tot schuldsaneringsregeling afgewezen wegens gebrek aan bewijs van goede trouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De appellante, een vrouw, had eerder bij de rechtbank Limburg verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de echtgenoot van de appellante te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2015 heeft het hof de appellante en haar echtgenoot gehoord, bijgestaan door hun advocaat, mr. C.A.M.J.M. Joosten. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante verzuimd heeft om de benodigde verklaringen ex artikel 284 en 285 van de Faillissementswet (Fw) over te leggen, waardoor het hof niet kon vaststellen wat de totale schuldenlast van de appellante was en of zij een minnelijk traject had doorlopen. Het hof oordeelde dat dit gebrek aan bewijs leidde tot de conclusie dat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat de appellante te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijsstukken in procedures omtrent schuldsanering en de strikte eisen die aan de goede trouw van de schuldenaar worden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.436/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/196918 / FT RK 14/1217
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 december 2014, heeft [echtgenoot van appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt, haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken heeft het hof de zaken met de zaaknummers HV 200.161.436/01 en HV 200.161.437/01 gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn [appellante] en haar echtgenoot [echtgenoot van appellante], hierna te noemen: [echtgenoot van appellante], gehoord, bijgestaan door mr. Joosten.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 november 2014;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [echtgenoot van appellante] en [appellante] d.d. 9 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [echtgenoot van appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [echtgenoot van appellante] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Verzoekster en haar echtgenoot hebben een schuldenlast van ca. € 31.300,=. Daarvan vormt onderdeel een door de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) opgelegde boete van, thans nog, € 2.584,97. Verzoeksters echtgenoot heeft hierover verklaard dat hij eind 2011 werd aangehouden door de marechaussée vanwege het feit dat hij, toen nog ondernemer, twee asielzoekers in zijn auto vervoerde. Eén van hen was bij hem in dienst. Na onderzoek bleek evenwel dat deze werknemer nog geen definitieve werkvergunning had. (…)
Van de andere betrokkene werd, volgens verzoeksters echtgenoot ten onrechte, aangenomen dat deze eveneens bij hem in dienst was. Als gevolg van een en ander werd hem een boete opgelegd van € 8.000,00, waarvan thans nog het hiervoor genoemde bedrag resteert.
Verzoeksters echtgenoot heeft aangegeven in deze boete te hebben berust, omdat de inspecteurs van SZW te kennen hadden gegeven dat bezwaar geen kans van slagen zou hebben.
Verzoeksters echtgenoot heeft naar het oordeel van de rechtbank met zijn verklaring, die ook op geen enkele wijze wordt gestaafd met onderliggende stukken, geenszins aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt trof met betrekking tot het gebeurde. Daarmee is deze schuld, die ook een schuld van verzoekster is, niet te goeder trouw ontstaan.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij en haar echtgenoot, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel te goeder trouw zijn geweest en dat zij een groot belang heeft bij een eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling. [appellante] beschouwt het als een kans om haar financiële situatie op relatief korte termijn op orde te krijgen.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.5.2.
Het hof stelt vast dat [appellante] verzuimd heeft om in hoger beroep het verzoekschrift ex artikel 284 Fw alsmede de verklaring ex artikel 285 Fw over te leggen. Dit maakt dat het hof niet vast kan stellen wat de totale schuldenlast van [appellante] is, of er voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift door haar een minnelijk traject is betracht en wat daarvan het eventuele verloop geweest is en wat de aard en de ontstaansgeschiedenis van de schuldenlast van [appellante] is. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Het hof acht daarbij de hiervoor vermelde omstandigheden mede aan [appellante] te verwijten en bovendien voldoende ernstig om een afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.