ECLI:NL:GHSHE:2015:285

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.426-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en de beoordeling van goede trouw van de schuldenaar

In deze zaak gaat het om de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor de appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 9 december 2014 het verzoek van de appellant om de schuldsaneringsregeling toe te passen afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 25.143,56, waarvan een aanzienlijk deel bestond uit schulden aan [Vastgoed] BV, zijn voormalige verhuurder. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in de problemen was gekomen door eigen toedoen.

In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald en gesteld dat zijn schulden niet voortvloeien uit strafbare feiten, maar uit huurachterstanden en herstelwerkzaamheden. Hij voerde aan dat hij een hoog inkomen heeft en in staat is om zijn schulden af te lossen. Het hof heeft de zaak op 21 januari 2015 behandeld, maar de appellant heeft geen verificatoire bescheiden overgelegd die zijn aflossingscapaciteit onderbouwen. De advocaat van de appellant heeft wel mondelinge toelichting gegeven, maar het hof oordeelde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan voortgaan met het betalen van zijn schulden.

Het hof concludeert dat de schuldsaneringsregeling niet bedoeld is om te voorkomen dat de schuldenlast verder oploopt, maar voor personen die in een problematische financiële situatie verkeren. De appellant is niet in die situatie en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarmee het verzoek van de appellant om de schuldsaneringsregeling toe te passen wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.426/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/197065 FT RK 14/1299
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F.E.L. Teerling te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 9 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2014, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog op hem van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Teerling.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 november 2014;
- het indieningsformulier met d.d. 15 januari 2015 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 25.143,56. Daaronder bevinden zich een tweetal schulden aan [Vastgoed] BV Vastgoed van in totaal € 10.890,43.Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat de schulden aan [Vastgoed] BV, de voormalige verhuurder van [appellant], niet gelieerd zijn aan de door [appellant] geëxploiteerde hennepplantage dan wel enige andere strafbare feiten. Volgens [appellant] ziet de vordering op een huurachterstand en herstelwerkzaamheden en vloeit zij niet voort uit het plegen van strafbare feiten.
Voorts stelt [appellant] dat hij een hoog inkomen heeft als gevolg waarvan hij een grote aflossingscapaciteit heeft, waarmee alle schulden kunnen worden afgelost.
Het feit dat alle schulden binnen de looptijd volledig kunnen worden voldaan is volgens [appellant] een omstandigheid welke in zijn voordeel dient te worden meegewogen bij de beoordeling om de schuldsaneringsregeling alsnog op hem van toepassing te verklaren.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.5.2.
Bij beroepschrift heeft [appellant] aangekondigd dat hij zich ten volste zou inspannen voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep verificatoire bescheiden ter zake van de door hem voorgestelde aflossingscapaciteit over te leggen. Deze bescheiden zijn evenwel niet meer door [appellant] overgelegd.
Wel heeft de advocaat ter zitting een mondelinge toelichting gegeven op de inkomenspositie en aflossingscapaciteit van [appellant]. Voorts heeft de advocaat ter zitting gesteld dat [appellant] substantiële bedragen heeft afgelost op de vorderingen van [Vastgoed] BV van aanvankelijk
€ 10.890,43, welke vordering thans circa € 2.800,-- zou bedragen.
Volgens de berekening van de advocaat zou [appellant] met zijn huidige inkomen een bedrag van € 575,23 per maand kunnen aflossen op zijn schulden, die thans ongeveer € 17.000,-- zouden bedragen.
3.5.3.
Gelet op de hierboven geschetste feiten en omstandigheden rond de inkomens- en lastenpositie en de huidige schuldenlast van [appellant], meer in het bijzonder de door [appellant] gestelde aflossingscapaciteit, is het hof van oordeel dat niet gebleken of aannemelijk is geworden dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden in de zin van artikel 288 lid 1 sub a Fw.
Het vorenstaande levert op zichzelf beschouwd reeds voldoende grond op om het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
[appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij middels de schuldsaneringsregeling zijn schulden wil inlossen om daarmee te voorkomen dat zijn schuldenlast wordt verhoogd als gevolg van incassomaatregelen, bijkomende rente en beslagleggingen e.d., doch het hof merkt op dat de schuldsaneringsregeling enkel is bedoeld voor natuurlijke personen, die in een zodanige problematische financiële situatie zijn terechtgekomen dat zij tot in lengte van jaren met hun schulden achtervolgd kunnen worden, om hen middels de schuldsaneringsregeling een uitzicht te bieden om hun schulden te saneren en met een schone lei verder te kunnen gaan. Afgaande op hetgeen in hoger beroep is gebleken c.q. betoogd is in het geval van [appellant] daarvan (thans) geen sprake, terwijl, zo [appellant] nu dan wel in de toekomst van incassomaatregelen en/of beslagleggingen verschoond wenst te blijven, er andere, minder vergaande regelingen dan de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn om dit te voorkomen. Zoals hiervoor al werd overwogen, dient de wettelijke schuldsanering een ander doel.
3.5.3.
Het hof overweegt voorts wellicht ten overvloede dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden aan [Vastgoed] BV in elk geval niet goeder trouw is geweest, nu blijkens het vonnis van de kantonrechter van 25 september 2013, welk vonnis onherroepelijk is omdat [appellant] daarvan geen hoger beroep heeft ingesteld, de vordering van [Vastgoed] BV onder meer verband houdt met achterstallige huurpenningen doordat [appellant] niet tijdig de huur had opgezegd, met de ontruiming van het gehuurde door [appellant] en met herstelwerkzaamheden die uiteindelijk door [Vastgoed] BV ten laste van [appellant] moesten worden uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof betreft het hier vorderingen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, ten aanzien waarvan niet aannemelijk is dat zij te goeder trouw zijn ontstaan als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw, zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat de vorderingen geen verband houden met de in de woning van [appellant] aangetroffen hennepplantage. Overigens is dat laatste, gelet op de bewoordingen waarin voornoemd vonnis is gesteld (zie onder meer onder nr. 2, 3e en 4e zin), weinig aannemelijk.
Met betrekking tot de energieschuld (nr. 6) zijn door [appellant] geen verificatoire bescheiden zoals een specificatie overgelegd, hetgeen, nu er hoe dan ook sprake is geweest van een hennepplantage in de woning van [appellant] en het hier een forse vordering betreft, eens te meer op de weg [appellant] had gelegen. Dit betekent dat [appellant] ook ten aanzien van deze schuld, die evenals de schulden aan [Vastgoed] BV een substantieel deel van de schuldenlast vormt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is in de zin van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw.
3.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A. Zweer-van Vollenhoven en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.