ECLI:NL:GHSHE:2015:2835

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
HR 200.171.638-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot schuldsaneringsregeling afgewezen wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van een vrouw, hierna te noemen [appellante], voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder, op 9 juni 2015, haar verzoek afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis en behandelt de zaak verder. De appellante heeft in haar beroepschrift verzocht het vonnis te vernietigen en alsnog de schuldsaneringsregeling toe te passen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2015 is zij gehoord, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.F.E. Kikken.

De beoordeling van het hof richt zich op de vraag of de schulden van de appellante te goeder trouw zijn ontstaan. De appellante heeft een totale schuldenlast van € 64.108,72, waarvan een aanzienlijk deel is ontstaan door onverzekerd rijden en de daaruit voortvloeiende boetes. De rechtbank had overwogen dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en geconcludeerd dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan, aangezien de meeste schulden binnen de vijf jaar voor de aanvraag zijn ontstaan en de appellante geen medische stukken heeft overgelegd die haar psychische problemen in die periode onderbouwen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoet aan de vereisten van artikel 288 van de Faillissementswet, die onder andere vereisen dat de schuldenaar te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden. Gezien de aard van de schulden en het gebrek aan bewijs van haar psychische toestand in de relevante periode, heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 juli 2015
Zaaknummer : HR 200.171.638/01
Zaaknummer eerste aanleg : 203799 FT-RK 15/422
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.F.E. Kikken.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2015. Bij die gelegenheid is [appellante] , bijgestaan door mr. Kikken, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 mei 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 25 juni 2015;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 3 juli 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit het schrijven van de beschermingsbewindvoerder d.d. 3 juli 2015 blijkt dat deze bekend is met het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld. Voorts heeft de beschermingsbewindvoerder in bedoelde brief zijn visie op de situatie van [appellante] gegeven. Het hof zal met een en ander rekening houden bij zijn beslissing.
3.2.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 64.108,72. Daaronder bevinden zich een schuld aan het Waarborgfonds Motorverkeer van € 38.349,11 alsmede een clusterschuld aan het CJIB van € 8.806,10 Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Verzoekster heeft een rapport overgelegd van [physician assistent] , physician assistent en [revalidatiearts] , revalidatiearts van 28 mei 2015, gericht aan [huisarts] , huisarts. Uit dit rapport blijkt dat verzoekster niet zelfstandig kan functioneren. Verzoekster zou post niet openen, neemt geen initiatief in het huishouden en heeft geen overzicht van de administratie. (…)
Verzoekster zou onvoldoende in staat zijn zelfstandig de regie te voeren en zelfstandig tot activiteiten te komen. De huidige ondersteuning via de dagbesteding en individuele begeleiding door SGL biedt hierin geen structurele oplossing, aldus het rapport. (…)
Ter zitting heeft verzoekster in het geheel geen antwoord kunnen geven op de door de rechtbank gestelde vragen. Hieruit blijkt niet dat verzoekster zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en de verplichtingen uit de wettelijk schuldsaneringsregeling weet na te komen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] geeft aan in januari 2014 een hersenbloeding te hebben gehad met als gevolg cognitieve stoornissen waardoor zij niet meer, althans niet meer volledig, in staat is om haar eigen zaken zelf naar behoren te regelen. Haar vermogensrechtelijke belangen worden evenwel behartigd door haar beschermingsbewindvoerder en ten aanzien van de behartiging van haar niet-vermogensrechtelijke belangen heeft zij de rechtbank verzocht een mentor te benoemen. Verder krijgt zij sinds februari 2015 ondersteuning via dagbesteding en individuele begeleiding door SGL. [appellante] is van mening dat de situatie waarin zij als gevolg van haar hersenbloeding is komen te verkeren niet in de weg kan en mag staan aan een toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat de schulden hoofdzakelijk zijn ontstaan in de jaren 2010 en 2011 en dat zij destijds kampte met psychosociale problematiek, meer in het bijzonder met depressieve klachten. Achteraf bezien, nu zij in januari 2014 immers een hersenbloeding heeft gehad, acht [appellante] het mogelijk dat aan haar depressieve klachten van een paar jaar daarvoor ook een fysieke oorzaak ten grondslag heeft gelegen. Voorts benadrukt [appellante] dat zij met het vangnet dat zij inmiddels om zich heen heeft weten te creëren heel wel in staat moet worden geacht om de voor haar uit een eventuele schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen naar behoren na te komen, althans te doen nakomen. Zo kan haar beschermingsbewindvoerder zorgdragen voor de afdracht- en informatieverplichting, zal zij vanwege haar medische situatie naar alle waarschijnlijkheid worden vrijgesteld van de arbeidsverplichting en kunnen zowel haar beschermingsbewindvoerder als haar mentor erop toezien dat er geen nieuwe schulden ontstaan. [appellante] erkent dat zij enige tijd onverzekerd heeft rondgereden en daarbij betrokken is geraakt bij een kettingbotsing waaruit een vordering aan het Waarborgfonds Wegverkeer is ontstaan. Ook heeft zij ten gevolge van het onverzekerd rondrijden een negental bekeuringen ontvangen welke hebben geleid tot een clusterschuld aan het CJIB. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij de door haar ontvangen post leest en vervolgens verzamelt zodat deze post door haar begeleidster bij ieder huisbezoek kan worden doorgenomen.
Met betrekking tot de in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw genoemde termijn van 5 jaar heeft de advocaat van [appellante] eerstens betoogd dat het een richtlijn voor de tijdsduur betreft en voorts dat het in ieder geval om een gedragsmaatstaf gaat, waarbij ermee rekening zou moeten worden gehouden dat [appellante] in 2010/2011 al psychische problemen in de vorm van een ernstige depressie had.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Uit de overgelegde stukken alsmede uit hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] naar voren is gebracht blijkt dat [appellante] in 2010 een motorvoertuig heeft gehad waarmee zij onverzekerd aan het verkeer heeft deelgenomen. Gedurende deze onverzekerde verkeersdeelname is [appellante] betrokken geraakt bij een kettingbotsing. Hieruit is een schuld aan het waarborgfonds ontstaan van € 38.349,11 (schuld no. 11, ontstaansdatum 1 december 2010, op de verklaring ex artikel 285 Fw). Tevens heeft [appellante] voor haar onverzekerde verkeersdeelname een negental boetes ontvangen voor een totaal bedrag van € 8.806,10 (schuld no. 3, ontstaansdatum 29 oktober 2010, op de verklaring ex artikel 285 Fw). Deze schulden zijn naar hun aard per definitie niet te goeder trouw ontstaan en vertegenwoordigen daarbij bovendien een aanzienlijk gedeelte, ruwweg driekwart, van de totale schuldenlast. De ontstaansdata van deze schulden zijn gelegen binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Deze in de wet neergelegde termijn van vijf jaar betreft naar het oordeel van het hof niet slechts een richtlijn dan wel indicatie.
3.7.3.
Nu [appellante] , nog daargelaten dat er geen medische stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat [appellante] al in onder meer 2010 ernstige psychische problemen had in de vorm van een ernstige depressie, gelet op het vorengaande niet voldoet aan het vereiste van artikel 288 lid 1 sub b Fw zal het hof toetsing aan de overige cumulatieve vereisten van artikel 288 Fw, meer concreet de vraag of [appellante] in staat moet worden geacht om ondersteund door haar beschermingsbewindvoerder, mentor en individuele begeleiders alle voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen naar behoren te kunnen nakomen, achterwege laten.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal
op andere gronden
-worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.