Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
–op andere gronden
-worden bekrachtigd.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van een vrouw, hierna te noemen [appellante], voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder, op 9 juni 2015, haar verzoek afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis en behandelt de zaak verder. De appellante heeft in haar beroepschrift verzocht het vonnis te vernietigen en alsnog de schuldsaneringsregeling toe te passen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2015 is zij gehoord, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.F.E. Kikken.
De beoordeling van het hof richt zich op de vraag of de schulden van de appellante te goeder trouw zijn ontstaan. De appellante heeft een totale schuldenlast van € 64.108,72, waarvan een aanzienlijk deel is ontstaan door onverzekerd rijden en de daaruit voortvloeiende boetes. De rechtbank had overwogen dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en geconcludeerd dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan, aangezien de meeste schulden binnen de vijf jaar voor de aanvraag zijn ontstaan en de appellante geen medische stukken heeft overgelegd die haar psychische problemen in die periode onderbouwen.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoet aan de vereisten van artikel 288 van de Faillissementswet, die onder andere vereisen dat de schuldenaar te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden. Gezien de aard van de schulden en het gebrek aan bewijs van haar psychische toestand in de relevante periode, heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.