ECLI:NL:GHSHE:2015:2799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
F 200.158.090_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek van de vader om alleen het gezag over zijn minderjarige zoon te verkrijgen, werd afgewezen. De ouders zijn na hun echtscheiding gezamenlijk belast met het gezag over hun zoon, die bij de vader woont. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de zoon klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de huidige situatie niet zal verbeteren. De moeder heeft echter betoogd dat zij bereid is om samen met de vader aan de communicatie te werken en dat het te vroeg is om het gezag te wijzigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geen aanleiding gezien om het gezag te wijzigen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen reëel risico is dat de zoon klem of verloren zal raken tussen de ouders en dat de vader niet gehinderd wordt in het nemen van beslissingen over de zoon. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 juli 2015
Zaaknummer: F 200.158.090/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/270806 FA RK 13-5951
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. Segeren-Krijnen, thans mr. C. Car,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Breda,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2014, heeft de vader verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en voormelde beschikking te vernietigen, alsmede te bepalen dat het gezamenlijk gezag over de hierna te noemen minderjarige [zoon] beëindigd zal worden en dat de vader alleen het gezag over de minderjarige zal uitoefenen.
2.2.
Ter griffie van het hof is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Car;
-de moeder, bijgestaan door mr. Blom (waarnemend voor mr. Ooms);
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger Raad] ;
2.3.2.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de ter zitting door mr. Blom overgelegde en voorgedragen pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn op [datum] 2000 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van de ouders is geboren:
- [zoon] (hierna: [zoon] ), op [geboortedatum] 2002 te [woonplaats 1] .
De ouders zijn van rechtswege met het gezamenlijk gezag over [zoon] belast.
[zoon] heeft het hoofdverblijf bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 24 juni 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats [woonplaats 1] , voor zover thans van belang, tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 augustus 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij die beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, zakelijk weergegeven, bepaald dat de moeder en [zoon] recht hebben op contact met elkaar in het kader van een begeleid intensief omgangtraject bij Juzt.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het verzoek van de vader om hem voortaan alleen met het gezag over [zoon] te belasten, afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
Volgens de vader is er een onaanvaardbaar risico dat [zoon] klem of verloren raakt tussen de ouders en is ook niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Een omgangstraject bij Juzt is afgesloten. Juzt heeft geconcludeerd dat het niet is gelukt om het contact tussen de moeder en [zoon] tot stand te brengen en de ouders geadviseerd de module Ouderschap Blijft te volgen. De rechtbank heeft de ouders vervolgens naar Juzt verwezen voor het volgen van die module, maar de vader heeft hierover niets meer vernomen. De vader verwacht evenwel niet dat door het volgen van die module een verbetering in de situatie zal optreden, aangezien ook in het kader van het eerdere traject bij Juzt al (zonder resultaat) in oudergesprekken is geïnvesteerd. De moeder is in dat kader twee keer niet komen opdagen. Zowel vanuit de moeder als de vader is er een enorme weerstand om met de ander in gesprek te gaan. De moeder stelt dat zij bedreigd wordt door de vader terwijl er al tijden geen sprake meer is van contact tussen hen.
Volgens de vader is een wijziging van het gezag in het belang van [zoon] .
De vader betwist dat beëindiging van het gezamenlijk gezag de verhouding tussen de ouders (nog verder) zal verstoren. De vader stelt dat de ouders absoluut niet in staat zijn om in gezamenlijk overleg belangrijke beslissingen te nemen over [zoon] . Hij verwijst naar de gang van zaken rondom de aanvraag van het paspoort van [zoon] , waaruit de conclusie dient te worden getrokken dat de vader relevant gehinderd wordt door het gezamenlijke gezag. De vader wijst ook op de andere problemen waar hij tegenaan kan lopen, bijvoorbeeld met betrekking tot de schoolkeuze, ouderavonden, vakanties en medische behandelingen. De ouders zijn niet eens in het bezit van elkaars telefoonnummer. Bovendien is tot op heden niet gebleken dat de moeder uit eigen initiatief enige interesse heeft getoond in het leven van [zoon] . De moeder heeft [zoon] in het verleden mishandeld en zij is plotseling uit het leven van [zoon] en de vader verdwenen, door voor langere tijd naar Turkije te vertrekken. Ondertussen werden [zoon] en de vader met de (financiële) consequenties van haar vertrek geconfronteerd. De vader is hier nog steeds boos over. De moeder verblijft ook thans nog vaak in het buitenland. Communicatie tussen de ouders is volgens de vader in het geheel niet mogelijk. Nu [zoon] aangeeft geen contact te willen met de moeder, zal de vader hem daartoe niet dwingen. Daarmee is niet gezegd dat het contact nimmer tot stand zal kunnen komen.
Desgevraagd verklaart de vader ter zitting dat hij [zoon] heeft ingeschreven voor zijn vervolgopleiding. De handtekening van de moeder heeft hij daarvoor niet nodig gehad.
3.6.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder verwijst naar de passage in het rapport van Juzt, waarin staat vermeld dat de gezamenlijke oudergesprekken niet konden aanvangen, vanwege een sterke weerstand bij de vader daartegen. Volgens de moeder heeft Juzt voorts twijfels of [zoon] van de vader de ruimte krijgt om met de moeder het gesprek aan te gaan en zorgen over de verwerking van het verleden door [zoon] . De vader lijkt hierin de zorgen te bagatelliseren en niet in te zien wat de gevolgen voor [zoon] op de langere termijn kunnen zijn.
Juzt heeft recent te kennen gegeven dat de ouders op korte termijn de module Ouderschap Blijft kunnen gaan volgen. De moeder denkt dat de module wel degelijk verbetering kan brengen in de communicatie tussen de ouders en is dan ook van mening dat het nu veel te vroeg is om eventueel het gezag te wijzigen.
Tot op heden hebben de ouders niet hun uiterste best gedaan om het contact tussen [zoon] en de moeder tot stand te brengen, maar dit is geen reden om het gezag te wijzigen. De vader dient er nog van doordrongen te worden dat een positief en structureel contact met de moeder nodig is voor een goede ontwikkeling van [zoon] .
De moeder stelt tot slot dat zij haar medewerking verleent wanneer belangrijke beslissingen die [zoon] aangaan dienen te worden genomen, zoals bij de aanvraag van zijn paspoort, en dat zij wel degelijk met [zoon] wil communiceren, maar dat de vader dit tegenhoudt en in het geheel geen informatie omtrent [zoon] aan haar verstrekt. De contactgegevens van de moeder zijn bij de vader bekend. De moeder betwist de mishandeling van [zoon] in het verleden. In september 2014 hebben de vader en [zoon] de moeder gebeld. Zij verklaarden dat zij niet met de moeder wilden praten, waarna de verbinding werd gebroken en de telefoon werd uitgezet.
3.7.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan.
De raad heeft geen informatie over wat er in het verleden (binnen het huwelijk van de ouders) is gebeurd. De raad ziet een moeder die contact wil met haar zoon en een vader die verbitterd is. Juzt heeft het standpunt ingenomen dat het contact niet tot stand kan komen als de vader daarvoor geen ruimte geeft.
De raad ziet evenwel geen aanleiding om het gezag te wijzigen. De mening die de vader over
de moeder heeft, komt voort uit zijn ervaringen met haar als ex-partner. Dat is ook het beeld dat [zoon] van zijn moeder heeft. De moeder wordt door de vader uitgegumd, hetgeen nimmer in het belang van een kind kan worden geacht.
De moeder heeft iets ‘vreemds’ gedaan, door zomaar te vertrekken. Kinderen hebben de neiging om daar een eigen verhaal van te maken en de schuld daarvan op zich te nemen. De raad zou het de ouders gunnen om een aantal dingen uit het verleden te verwerken. Vader dient te begrijpen dat de moeder altijd de moeder van [zoon] zal blijven en hij dient open te staan voor wat er wel mogelijk is.
De informatieverplichting dient volgens de raad te worden nagekomen. De moeder en [zoon] dienen van elkaar te weten hoe het met de ander gaat en de moeder moet de kans krijgen om het een en ander uit te leggen. Dat gaat niet gebeuren als het gezag wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [zoon] zijn blijven uitoefenen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, zoals bedoeld in artikel 1:251 lid 2 BW, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Het hof stelt vast dat de ouders in het kader van de procedure bij de rechtbank omtrent de omgang tussen de moeder en [zoon] , nadat een begeleid omgangstraject bij Juzt niet tot de beoogde resultaten had geleid, wederom naar Juzt zijn verwezen, doch thans om de module Ouderschap Blijft te volgen. Ter zitting heeft zowel de moeder als de vader (ondanks zijn twijfels over de kans van slagen) te kennen gegeven bereid te zijn deze module te volgen en (zodoende) aan de communicatie tussen hen beiden te werken. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de ouders de door de rechtbank gewezen weg zullen bewandelen en zich zullen blijven inzetten om het verleden een plek te geven en een manier te vinden om enige vorm van gezamenlijk ouderschap tot stand te brengen.
Onder deze omstandigheden acht het hof geen reëel risico aanwezig dat [zoon] klem of verloren zal raken tussen de ouders.
3.8.4.
Het hof overweegt voorts dat de vader [zoon] heeft ingeschreven op een middelbare school, waarvoor hij de toestemming van de moeder kennelijk niet nodig had. Voor de aanvraag van een paspoort voor [zoon] , heeft de moeder – zoals zij niet of onvoldoende betwist heeft gesteld – haar toestemming verleend. Het is het hof (ook anderszins) niet gebleken dat de vader bij het nemen van beslissingen die [zoon] aangaan, gehinderd is of zal worden door het feit dat hij tezamen met de moeder met het gezamenlijk gezag over [zoon] is belast. Derhalve acht het hof ook anderszins een wijziging van het gezag niet in het belang van [zoon] noodzakelijk.
3.8.5.
Het hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat geen grond aanwezig om gezag over [zoon] te wijzigen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader derhalve terecht afgewezen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 22 juli 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.