In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [zoon 1], die op 12 februari 2015 door de rechtbank Oost-Brabant is uitgesproken. De ouders van [zoon 1] hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling te beëindigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 juli 2015, waarbij de ouders en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting verschenen.
Het hof heeft vastgesteld dat [zoon 1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, zoals blijkt uit rapporten van de raad en verklaringen van de huisarts, school en politie. De ouders betwisten de noodzaak van de ondertoezichtstelling en wijzen op positieve ontwikkelingen in de zorg voor [zoon 1], zoals een nieuwe school en hulpverlening. Het hof erkent deze ontwikkelingen, maar oordeelt dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, zij het voor een beperkte periode van negen maanden.
De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd voor de periode van 12 februari 2015 tot 12 november 2015, waarna de ondertoezichtstelling wordt opgeheven. Het hof verzoekt de griffier om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.