ECLI:NL:GHSHE:2015:2796

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
26 juli 2015
Zaaknummer
F 200.169.688_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [zoon 1], die op 12 februari 2015 door de rechtbank Oost-Brabant is uitgesproken. De ouders van [zoon 1] hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling te beëindigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 juli 2015, waarbij de ouders en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat [zoon 1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, zoals blijkt uit rapporten van de raad en verklaringen van de huisarts, school en politie. De ouders betwisten de noodzaak van de ondertoezichtstelling en wijzen op positieve ontwikkelingen in de zorg voor [zoon 1], zoals een nieuwe school en hulpverlening. Het hof erkent deze ontwikkelingen, maar oordeelt dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, zij het voor een beperkte periode van negen maanden.

De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd voor de periode van 12 februari 2015 tot 12 november 2015, waarna de ondertoezichtstelling wordt opgeheven. Het hof verzoekt de griffier om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 juli 2015
Zaaknummer : F 200.169.688/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/289304 / JE RK 15-98
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
en
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.A.R. van de Velde,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie 's-Hertogenbosch,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 12 mei 2015, hebben de ouders verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en daarmee de ondertoezichtstelling te beëindigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van de Velde;
-de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger Stichting] .
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [zoon 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 februari 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 30 juni 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] [zoon 1] (hierna te noemen: [zoon 1] ) geboren.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [zoon 1] met ingang van 12 februari 2015 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De onderhavige casus toont grote overeenkomsten met die van [zoon 2] , de oudere broer van [zoon 1] , ten aanzien van wie de raad eveneens een ondertoezichtstelling had verzocht, welk verzoek in afwachting van de ontwikkelingen van het komende half jaar door de rechtbank was aangehouden en door de raad inmiddels weer is ingetrokken. Het is voor de ouders onbegrijpelijk indien ten aanzien van [zoon 1] wel een ondertoezichtstelling zou worden uitgesproken.
[zoon 1] wordt verdacht van een strafbaar feit en hij is geschorst van school. Volgens de raad zijn er meerdere politiecontacten geweest, maar dat wordt door de ouders en [zoon 1] zelf ontkend. De ouders wijten de opstelling van de raad aan het feit dat de familie
[appellante] , niet zijnde het gezin van de ouders, in hun omgeving geen goede naam heeft. Ten onrechte wordt [zoon 1] op één lijn geplaatst met hun criminele familieleden.
De ondertoezichtstelling is in een te vroeg stadium ingezet en er is nimmer getracht om met minder ingrijpende middelen de gestelde doelen te bereiken. De ouders onderkennen dat zij (professionele) hulp nodig hebben voor [zoon 1] . Zij betwisten echter dat dit in het gedwongen kader dient plaats te vinden. Sinds de aanhouding van broer [zoon 2] is er veel gebeurd, in die zin dat de ouders de regels thuis hebben aangescherpt en het gezin is verhuisd naar een grotere woning. Elk kind heeft nu een eigen kamer en aldus meer privacy. Het gezin heeft een groot netwerk van waaruit de helpende hand wordt toegestoken. Er is veel sociale controle in de wijk. Er heeft een intake plaatsgevonden bij De La Salle. Vanuit deze instelling zal een begeleider die bekend is met de Marokkaanse cultuur twee keer per week in het gezin aanwezig zijn. [zoon 1] heeft inmiddels proef gedraaid op een nieuwe school die beter aansluit bij zijn beperkingen. De ouders willen onder meer dat hij agressieregulatie-training gaat volgen, zoals geadviseerd vanuit de school.
3.5.
De stichting voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Bij de aanvang van de ondertoezichtstelling werden de volgende drie doelen gesteld: passend onderwijs voor [zoon 1] , passende hulpverlening en geen politiecontacten. Inmiddels zijn een aantal stappen in de goede richting gezet, maar er is nog meer mogelijk. [zoon 1] is inmiddels bij een nieuwe school aangemeld, maar het is nog niet zeker of hij daar kan starten. Nu de gemeente de regie heeft, verloopt de hulpverlening heel stroperig. De agressieregulatie-therapie voor [zoon 1] is nog niet opgestart. Met De La Salle heeft een positief intakegesprek plaatsgevonden. Na 6 juli aanstaande zal De La Salle laten weten of zij de hulpverlening kunnen starten. Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken, zijn er geen politiecontacten meer geweest. De politie heeft aangegeven dat [zoon 1] minder in het straatbeeld voorkomt, maar als hij wordt gezien, bevindt hij zich bij jongens met politiecontacten.
Met de ouders is het prettig samenwerken, zij zijn heel transparant.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [zoon 1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Blijkens het rapport van de raad d.d. 26 januari 2015 bestaan er zorgen ten aanzien van de verstandelijke en lichamelijke ontwikkeling van [zoon 1] en ten aanzien van zijn gedrag. [zoon 1] is van school verwijderd en in aanraking gekomen met de politie. Het hof stelt vast dat de huisarts, de school en de politie een ander, veel minder positief beeld van de situatie van [zoon 1] schetsen dan de ouders en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader nog niet van de grond is gekomen. Wel lijkt inmiddels een positieve ontwikkeling in gang te zijn gezet. Zo is [zoon 1] aangemeld voor een nieuwe school die beter aansluit bij zijn problematiek en er heeft een intakegesprek plaatsgevonden met behandelinstituut De La Salle. Politiecontacten zijn er niet meer geweest. Het hof acht deze ontwikkeling weliswaar positief maar nog te prematuur om hieruit de concluderen dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [zoon 1] thans is weggenomen. Het hof acht van belang dat de voor [zoon 1] noodzakelijke zorg en hulpverlening – waaronder de agressieregulatie-training – ook daadwerkelijk wordt ingezet en ook dat de schoolgang van [zoon 1] wordt verzekerd. Bij de realisering hiervan ziet het hof (vooralsnog) een ondersteunende rol voor de stichting weggelegd. Wel ziet het hof in de recente ontwikkelingen en de coöperatieve houding van de ouders aanleiding de termijn waarvoor de ondertoezichtstelling door de rechtbank is uitgesproken te beperken tot negen maanden. Het hof gaat ervan uit dat op 12 november 2015 de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging voor [zoon 1] noodzakelijk is, zal zijn gegarandeerd en door de ouders wordt geaccepteerd en dat de ouders in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [zoon 1] , bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd voor de periode tot 12 november 2015 en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 12 november 2015.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 12 november 2015 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2015;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 12 november 2015 alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 12 februari 2015 tot 12 november 2015;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis,
M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op
23 juli 2015.