ECLI:NL:GHSHE:2015:2795

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
26 juli 2015
Zaaknummer
F 200.162.718_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling voor zijn dochter is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. D. Dronkers, verzoekt de beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. Janssen, verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 juni 2015, waarbij beide partijen hun standpunten toelichten. De vader stelt dat hij voldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft en dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de dochter is. De moeder daarentegen betoogt dat de vader onvoldoende inzicht heeft in zijn problematiek en dat de omgangsregeling in het belang van de dochter is. Het hof overweegt dat de communicatie tussen partijen verbeterd is, maar dat er nog stappen te nemen zijn. Het hof besluit de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover het de omgangsregeling betreft en stelt een nieuwe regeling vast die ingaat na de zomervakantie van 2016. De nieuwe regeling houdt in dat de dochter bij de vader verblijft gedurende een weekend per veertien dagen en de helft van de feestdagen en schoolvakanties. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de noodzaak om samen te werken in het belang van de dochter.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 juli 2015
Zaaknummer: F 200.162.718/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/178559 / FA RK 13-344
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Dronkers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.M.J. Janssen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling en verzocht te bepalen dat:
- de vader omgang zal hebben met [dochter] gedurende een lang weekend per veertien dagen van vrijdag na school van 15:00 uur tot zondag 18:00 uur onder de voorwaarde dat de vader geen alcohol of drugs gebruikt voor of tijdens de omgang; de vader haalt [dochter] op vrijdag in [woonplaats 2] op en de moeder haalt [dochter] op zondag in [woonplaats 1] op;
- de vader verder omgang zal hebben met [dochter] gedurende de helft van alle vakanties en gedurende de helft van de wettelijk erkende feestdagen, waarbij het ene jaar [dochter] de eerste helft van de schoolvakanties bij de vader verblijft en het andere jaar de tweede helft bij de man, met dien verstande dat de aan de man toegekende dagen met [dochter] zoveel als mogelijk aansluiten bij de bestaande weekendregeling.
In punt 11 van het beroepschrift heeft de vader aangegeven dat zijn verzoek in hoger beroep zich niet richt tegen dat onderdeel van de beslissing van de rechtbank, waarbij het verzoek van de vader om samen met de moeder het gezag over [dochter] uit te oefenen, is afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 maart 2015, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit verzoek als ongemotiveerd en/of onbewezen te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Dronkers;
-de moeder, bijgestaan door mr. Janssen.
2.3.1.
De raad is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 augustus 2014;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 januari 2015, waarbij het proces dossier in eerste aanleg is gevoegd.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2009 te [plaats 1] [dochter] (hierna: [dochter]) geboren.
De vader heeft [dochter] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [dochter] uit.
[dochter] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om samen met de moeder het gezag over [dochter] uit te oefenen afgewezen en een omgangsregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de omgangsregeling betreft en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vader bestrijdt met klem dat hij onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft jegens [dochter]. Het feit dat hij erkent dat gezamenlijke gezagsuitoefening - hoe graag hij dat ook zou willen - niet in haar belang is, getuigt juist van een grote mate van verantwoordelijkheidsbesef jegens haar.
In de praktijk is over de uitleg van de omgangsregeling een verschil van mening ontstaan. De moeder hanteert een strikte uitleg van de beslissing van de rechtbank en wenst daarvan niet af te wijken. Anders dan de uitdrukkelijke wens van de vader, worden de vakanties niet bij helfte verdeeld. Nu de moeder is verhuisd van [plaats 2] naar [woonplaats 2] en [dochter] daar naar school gaat, is een doordeweekse omgang praktisch onuitvoerbaar en niet in het belang van [dochter]. Indien de vakanties en de feestdagen tijdens welke [dochter] bij de vader verblijft, zouden aansluiten op de weekendregeling zou [dochter] niet extra hoeven reizen. Een ruimere omgangsregeling is dan ook in haar belang.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vader onvoldoende inzicht heeft in zijn persoonlijke problematiek en onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef toont in relatie tot [dochter]. Sedert de relatiebreuk van partijen heeft de omgangsregeling altijd een sterk wisselend en onregelmatig verloop gekend, te wijten aan de persoonlijke problematiek van de vader (verslavingsproblematiek: alcohol en drugs) en aan zijn onvoorspelbare en onbetrouwbare gedrag als gevolg hiervan. De moeder vindt het belangrijk dat [dochter] een goed contact met de vader kan blijven onderhouden. Vanaf het begin heeft zij geprobeerd om met de vader tot duidelijke afspraken te komen. Dit is nooit helemaal gelukt omdat de vader niet op een constructieve wijze met haar wil/kan communiceren. De vader is niet in staat zich te gedragen als een verantwoordelijke vader. Nog steeds is sprake van verbale dreigementen van de vader tijdens de overdracht in het bijzijn van [dochter] en de vader houdt zich nog steeds bezig met criminele activiteiten. Bovendien geeft de vader de moeder geen informatie over hoe hij de contactmomenten met [dochter] invult en hij weigert zijn
e-mailadres aan haar door te geven. De vader zal eerst een andere houding jegens haar moeten aannemen voordat zij weer vertrouwen in hem kan krijgen. Helaas doet de vader niets om dit vertrouwen te herstellen.
De moeder staat achter het door de rechtbank geadviseerde Triple P Traject en ouderschapsreorganisatie en hoopt dat deze spoedig aangevangen kunnen worden. De moeder houdt zich aan een strikte uitleg van de beschikking van de rechtbank om discussies te voorkomen. Zij acht de door de rechtbank vastgestelde regeling ook in het belang van [dochter]. [dochter] is vijf jaar oud en zij is zich aan het settelen in [woonplaats 2]; zij heeft al veel vriendjes en vriendinnetjes en het gaat erg goed met haar. Na te veel verschillende regelingen in de afgelopen jaren is zij inmiddels gewend aan de huidige regeling. Het is niet in haar belang om die regeling nu alweer te wijzigen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.6.2.
Niet in geschil is of de vader recht heeft op omgang met [dochter], maar wel de wijze waarop daaraan invulling dient te worden gegeven.
3.6.3.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de communicatie tussen partijen enigszins is verbeterd, doch dat er in dit opzicht nog wel stappen te nemen zijn. De vader geeft aan dat er over en weer enig respect bestaat voor elkaars standpunten en dat er flexibeler wordt omgegaan met de contactregeling. De moeder bevestigt dat partijen sinds enige tijd in staat zijn (soms) op een rustige toon met elkaar te communiceren. Zij geeft evenwel tevens aan dat de situatie nog niet is zoals die zou moeten zijn. De overdrachtmomenten ervaart zij nog steeds als niet prettig. Zij stelt dat zij de vader graag over zaken betreffende [dochter] wil informeren, maar dat hij slecht te bereiken is, vooral omdat hij niet via de e-mail met haar wenst te communiceren.
3.6.4.
Het hof acht op termijn in het belang van [dochter] een reguliere omgangsregeling wenselijk, waarbij [dochter] omgang heeft met de vader één weekend in de veertien dagen van vrijdag tot zondag en de helft van de feestdagen en alle schoolvakanties. Dat de communicatie tussen partijen in de komende tijd nog verbetering behoeft, neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat een dergelijke omgangsregeling binnen een termijn van één jaar mogelijk moet zijn.
Gelet hierop, alsook de (nog jonge) leeftijd van [dochter] in aanmerking genomen, zal het hof de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling uitbreiden naar een reguliere omgangsregeling, maar niet eerder dan met ingang van de zomervakantie van 2016.
Het hof zal de omgangsregeling zoals die tot aan de zomervakantie 2016 zal gelden uit praktische overwegingen in deze beschikking (opnieuw) vast leggen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende omgangsregeling:
[dochter] verblijft tot aan de zomervakantie 2016 bij de vader gedurende:
  • een weekend per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur, waarbij de vader [dochter] op zaterdag in [woonplaats 2] ophaalt en de moeder [dochter] op zondag in [woonplaats 1] ophaalt;
  • de helft van de feestdagen en de helft van de korte schoolvakanties van woensdag tot en met vrijdag;
  • twee weken aaneengesloten in de zomervakantie van 2015;
Met ingang van de zomervakantie van 2016 verblijft [dochter] bij de vader gedurende:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 18:00 uur, waarbij de vader [dochter] op vrijdag ophaalt en de moeder [dochter] op zondag in [woonplaats 1] ophaalt;
  • de helft van de feestdagen en de vakanties (ook de zomervakantie), in onderling overleg tussen partijen nader overeen te komen.
3.6.5.
Het hof benadrukt dat het in het belang van [dochter] noodzakelijk is dat beide partijen de reeds ingezette positieve ontwikkeling bestendigen en zich blijven inzetten voor verdere verbetering van de communicatie tussen hen, bijvoorbeeld door middel van een traject bij Triple P. Bovendien dient de vader communicatie met de moeder over [dochter] via de telefoon en de daaraan verbonden berichtenservices en via e-mail mogelijk te maken. Het hof gaat ervan uit dat het voor partijen voldoende duidelijk is dat bedreigingen en agressief gedrag geen effectieve communicatiemiddelen zijn en aan een correcte uitvoering van de omgangsregeling in de weg staan.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 oktober 2014 voor zover het de daarbij vastgestelde omgangsregeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de vader en [dochter], geboren op [geboortedatum] 2009 te [plaats 1], de volgende omgangsregeling vast:
[dochter] verblijft tot aan de zomervakantie 2016 bij de vader gedurende:
  • een weekend per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur, waarbij de vader [dochter] op zaterdag in [woonplaats 2] ophaalt en de moeder [dochter] op zondag in [woonplaats 1] ophaalt;
  • de helft van de feestdagen en de helft van de korte schoolvakanties van woensdag tot en met vrijdag;
  • twee weken aaneengesloten in de zomervakantie van 2015;
met ingang van de zomervakantie van 2016 verblijft [dochter] bij de vader gedurende:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 18:00 uur, waarbij de vader [dochter] op vrijdag op het adres van de moeder ophaalt en de moeder [dochter] op zondag in [woonplaats 1] ophaalt;
  • de helft van de feestdagen en de vakanties (ook de zomervakantie), in onderling overleg tussen partijen nader overeen te komen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke,
J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken op
23 juli 2015.