ECLI:NL:GHSHE:2015:2793

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
26 juli 2015
Zaaknummer
F 200.161.722_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en dwangsommen tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een omgangsregeling en de gezamenlijke uitoefening van het gezag over hun dochter is vastgesteld. De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt de eerdere beschikkingen te vernietigen en een nieuwe regeling vast te stellen die haar zorgen over de omgang met de vader van hun dochter adresseert. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een verhoging van de dwangsom die aan de moeder is opgelegd bij niet-naleving van de zorgregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 juni 2015, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof oordeelt dat de bestreden beschikking, die de ouders gezamenlijk gezag over hun dochter toekent en een omgangsregeling vaststelt, in stand blijft. Het hof wijst de zorgen van de moeder over de omgang met de vader af, omdat er geen bewijs is dat deze zorgen gegrond zijn. De opgelegde dwangsommen blijven van kracht, maar het hof verwacht dat de regeling per 4 januari 2016 een zodanige bestendigheid zal hebben dat dwangsommen niet meer nodig zijn. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 juli 2015
Zaaknummers: F 200.161.722/01 en F 200.161.722/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/256417 FA RK 12-5429
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Wigman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Breda,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2014, hersteld bij beschikking van 9 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2015, heeft de moeder verzocht:
  • de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beschikkingen te schorsen;
  • voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de vader om gezamenlijk belast te zijn met het gezag over de hierna te nader noemen minderjarige [dochter] , alsnog wordt afgewezen en te bepalen dat de vader en [dochter] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar op een zodanige wijze als het hof juist acht, alsmede te bepalen dat de beslissing van de rechtbank dat de moeder een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd is aan de vader indien zij in gebreke mocht blijven aan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te voldoen, wordt vernietigd.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 februari 2015, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de dwangsommen betreft en te bepalen dat de moeder een dwangsom van € 1.000,- per dag zal verbeuren indien zij in gebreke blijft uitvoering te geven aan de vastgestelde zorg- en opvoedingstaken, een en ander zonder maximum vast te stellen.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2015, heeft de moeder verzocht het incidenteel appel van de vader af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Jongh;
  • de vader, bijgestaan door mr. Wigman;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger Raad] ;
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 september 2014;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 juni 2015;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 15 juni 2015;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 16 juni 2015;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 17 juni 2015.
2.5.1.
Voormelde stukken d.d. 15, 16 en 17 juni 2015, zijn ingekomen buiten de in het ‘procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven’ gestelde termijn.
De ouders hebben hiertegen over en weer geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

In de zaken F 200.161.722/01 (in het principaal en incidenteel appel) en F 200.161.722/02 (schorsingsverzoek):
3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van de ouders is geboren:
- [dochter] (hierna: [dochter] ), op [geboortedatum] 2008 te [woonplaats] .
De vader heeft [dochter] erkend.
De moeder oefende tot aan de datum van de bestreden beschikking van rechtswege het gezag over [dochter] uit.
[dochter] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 2 februari 2011 heeft de rechtbank Breda, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij beschikking van 6 februari 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader en [dochter] enkel onder begeleiding van de huidige partner van de vader, voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar voor de duur en met een frequentie en onder de voorwaarden zoals in die beschikking is weergegeven.
Voorts heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast naar – kort en zakelijk weergegeven – de vraag in hoeverre een gezagswijziging tegemoet komt aan de belangen van [dochter] , de mogelijkheden van een omgangs- c.q. contactregeling en de noodzaak voor een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij beschikking d.d. 26 juni 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, bepaald dat de vader en [dochter] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van Intensieve Omgangsbegeleiding, uitgevoerd door [uitvoerder] . De rechtbank heeft voorts verstaan dat de ouders de regeling, zoals opgenomen in de beschikking van 6 februari 2013 naast het voornoemde traject zullen voortzetten en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden beschikking d.d. 23 september 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [dochter] .
Voorts heeft de rechtbank de beschikking van 2 februari 2011 gewijzigd en, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader en [dochter] in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van onbegeleid contact met elkaar:
  • in de periode vanaf de datum van de bestreden beschikking tot 1 december 2014 en in de periode van 1 december 2014 tot 1 februari 2015 conform de regelingen zoals in die beschikking is weergegeven;
  • vanaf 1 februari 2015:
o in de even weken van vrijdag na school tot maandagochtend aanvang school, waarbij de vader [dochter] zal ophalen op school en weer op school zal terugbrengen;
o in de oneven weken van woensdag na school tot donderdag aanvang school, waarbij de vader [dochter] zal ophalen op school en weer op school zal terugbrengen,
alsmede - zoals verbeterd bij herstelbeschikking d.d. 9 december 2014 -
vanaf de datum van de bestreden beschikkinggedurende de helft van de vakanties en feestdagen, welke dienen aan te sluiten op of aan de weekenden waarin de vader contact heeft met [dochter] , nader in onderling overleg door de ouders te regelen.
Tevens heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – bepaald dat de moeder een dwangsom van € 100,- per dag zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan de hiervoor vermelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 20.000,- kan worden verbeurd.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing (gedeeltelijk) niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
Ter zitting van het hof heeft de moeder haar grief tegen de beslissing van de rechtbank om de ouders met het gezamenlijk gezag over [dochter] te belasten, ingetrokken. Dit leidt ertoe dat het hof het verzoek van de moeder ter zake zal afwijzen en hetgeen in dit kader door de ouders is aangevoerd geen nadere bespreking behoeft.
3.6.2.
De vader heeft ter zitting van het hof zijn grief in incidenteel appel tegen de beslissing van de rechtbank ter zake van de opgelegde dwangsom van € 100,- per dag indien de moeder in gebreke mocht blijven aan de vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken te voldoen, ingetrokken. De vader wenste een dwangsom van € 1.000,- per dag. Overigens heeft de vader zijn verweer in incidenteel appel ten aanzien van de tweede grief van de moeder met betrekking tot de opgelegde dwangsom van € 100,- per dag (de moeder wenst geen dwangsom), gehandhaafd.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder stelt dat de vader regelmatig niet bereikbaar was voor de moeder en tot medio 2012 geen vaste woon- of verblijfplaats had. De vader is in het verleden veroordeeld voor een geweldsmisdrijf en voor het deelnemen aan het verkeer na alcoholgebruik. Voorts plaatst de vader filmpjes op Youtube van de moeder en haar zoons en weigert hij deze te verwijderen. Sinds de bestreden beschikking heeft de vader bij de zweminstructeur, de schoolmaatschappelijk werker en andere ouders informatie over [dochter] opgevraagd, zonder overleg met of een bericht aan de moeder. Volgens de moeder is sprake van een situatie waarin er geen zicht bestaat op enige verbetering in de slechte verhouding en de mogelijkheden tot communicatie tussen de ouders. De moeder vreest dat de vader zich seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen jegens [dochter] , gelet op de uitspraken die [dochter] heeft gedaan. Gelet op deze zorgelijke situatie acht de moeder de beslissing van de rechtbank omtrent de omgang niet passend. Ook jegens de moeder heeft de vader zich seksueel grensoverschrijdend gedragen, waarvan de moeder aangifte heeft gedaan. De zaak is geseponeerd vanwege bewijsproblemen.
De zeer beperkte omgangsregeling is volgens de moeder door de rechtbank binnen een zeer korte tijd uitgebreid naar een regeling zonder begeleiding en met een overnachting. De zorgen die de moeder heeft worden volledig terzijde geschoven, omdat de moeder haar stellingen niet kan staven met bewijs. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de gedragsproblematiek van de vader. De moeder staat sinds begin 2014 onder behandeling bij de GGZ, welke behandeling is gericht op het leren omgaan met het gedrag van de vader. Bij de moeder is PTSS vastgesteld. De moeder is van mening dat de rechtbank de raad had moeten verzoeken onderzoek naar de situatie te doen, alvorens een beslissing te geven.
De moeder is van mening dat het [dochter] wat meer rust zou geven als de omgangsweekenden bij de vader zouden worden ingekort, namelijk tot zondagavond. De moeder merkt dat [dochter] moeite heeft met de overdracht op school. Op vrijdag wil zij niet naar school toe en op maandag komt zij tussen de middag huilend thuis of is zij zo moe dat zij boven haar bord in slaap valt. De moeder houdt [dochter] dan wel eens ’s middags thuis van school.
Door de dwangsom bestaat er volgens de moeder geen enkele mogelijkheid om, als het echt niet goed gaat met [dochter] , een enkele keer van de contactregeling af te wijken.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader stelt dat de relatie van de ouders pas in 2012 definitief is beëindigd en dat de vader en [dochter] tot december 2012 een omgangsregeling hadden van tenminste drie dagen per week. De moeder diskwalificeert de vader met haar stellingen in het beroepschrift. Hier wenst de vader niet aan mee te doen. Hij kan aantonen dat hij geen zwervend bestaan heeft geleid en biedt daarvan bewijs aan. De grensoverschrijdende gedragingen van de vader jegens de moeder betreffen vermeende handelingen van jaren geleden.
De wekelijkse contactregeling verloopt reeds sinds september 2014 positief en zonder problemen, ondanks de door de moeder gestelde gedragsproblemen van de vader. Met de geestelijke gezondheid van de vader is overigens niets mis. Tot kort voor de zitting van het hof was er ook sprake van een positieve ontwikkeling. De ouders waren bijvoorbeeld samen aanwezig geweest bij een zwemles van [dochter] . Het verbaast de vader dat de moeder wederom de strijd heeft opgevoerd door het overleggen van stukken waarmee zij de vader in een kwaad daglicht wil stellen. De moeder blijft voorts vasthouden aan de overdracht via een derde. De raad deelt de zorgen van de moeder over de vader niet. Ook [uitvoerder] ziet geen zorgen in het contact tussen de vader en [dochter] en constateert dat de moeder het niet lukt om een stap vooruit te zetten. De moeder wordt achtervolgd door hetgeen zij in het verleden heeft meegemaakt en de signalen die [dochter] volgens de moeder heeft laten zien, aldus [uitvoerder] . Het is de vader tot op heden niet duidelijk geworden welke hulp de moeder concreet heeft gehad. Gelukkig wordt ook op school gezien dat het goed gaat met [dochter] .
Het verzoek van de moeder in hoger beroep tot begeleide omgang leidt tot een extra overgangsmoment waarvoor een derde dient te worden ingeschakeld, terwijl die momenten zoveel mogelijk beperkt dienen te blijven. Een beperking van de duur van de omgangsweekenden vormt bovendien een signaal aan [dochter] dat er spanningen zijn tussen de ouders. De vader betreurt het dat [dochter] moe en verdrietig uit school komt, maar merkt op dat hij van [dochter] vergelijkbare signalen krijgt, in die zin dat [dochter] aan de vader vraagt of zij vaker bij hem mag zijn.
De dwangsommen acht de vader terecht opgelegd. Desgevraagd heeft de moeder ter zitting in eerste aanleg verklaard onder geen beding haar medewerking te zullen verlenen aan de onbegeleide contacten. De vader is ervan overtuigd dat het niet verbinden van een dwangsom aan de regeling zonder enige twijfel had geleid tot niet-naleving ervan. De vader verwijst in dit kader naar de opmerking van de moeder in het beroepschrift dat zij zelf wil kunnen bepalen of het contact op sommige momenten wel of niet doorgaat, terwijl het voor de vader vanzelfsprekend is dat de omstandigheden ertoe aanleiding kunnen geven om in overleg een contactmoment te wijzigen of niet door te laten gaan. In de praktijk gebeurt dit ook. De moeder heeft de dwangsommen voor lief genomen door geen medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vakantieregeling in de herfstvakantie en de kerstvakantie. De vader heeft enkel de dwangsommen voor zover het de kerstvakantie betreft ten uitvoer doen leggen. De moeder houdt zich niet aan haar verplichting om de band tussen [dochter] en de vader te bevorderen. De moeder heeft voorts kort voor de zitting in eerste aanleg een verzoek ingediend tot geslachtsnaamwijziging en daarvan geen melding gemaakt op de zitting.
3.9.
In haar verweerschrift tegen het verzoek van de vader in incidenteel appel voert de moeder – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder stelt dat zij wel degelijk aan de uitvoering van de contactregeling in de kerstvakantie heeft meegewerkt. Het was de moeder echter niet duidelijk wanneer de vakantieregeling, zoals vastgelegd in de bestreden beschikking, zou ingaan. De herstelbeschikking heeft zij pas later ontvangen.
De moeder heeft nog een voorstel gedaan aangaande de kerstvakantie maar de vader heeft daarvan geen gebruik gemaakt. In plaats van met de moeder in overleg te treden, heeft de vader ervoor gekozen de moeder meteen te belasten met dwangsommen. De vader stelt echter zelf dat de zorgregeling verder goed verloopt.
3.10.
De raad heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is in deze zaak veel geïnvesteerd. Uit het raadsonderzoek is gebleken dat de problemen veroorzaakt worden door de slechte communicatie tussen de ouders, maar dat er geen belemmeringen zijn die aan het contact tussen de vader en [dochter] in de weg staan.
Bij [uitvoerder] is niet het beoogde resultaat bereikt. De raad kan de rechtbank echter volgen in de beslissing om op een zeker moment de knoop door te hakken en een zorgregeling op te leggen. Als die beslissing wederom was uitgesteld, hadden de vader en [dochter] nu nog geen contact gehad. Dat is de meerwaarde van deze beschikking, aldus de raad. Ondanks de signalen die [dochter] geeft, zoals het dichtklappen en niet met een derde willen praten over de thuissituatie, heeft zij in ieder geval wel contact met haar vader.
Volgens de raad heeft de moeder wel de intentie om de regeling, zoals door de rechtbank is vastgelegd, ten uitvoer te leggen. De raad weet niet hoe een traject ten behoeve van het verbeteren van de communicatie tussen de ouder nu opgezet zou moeten worden.
Ten aanzien van de cognitieve ontwikkeling van [dochter] worden nog geen problemen gezien.
3.11.
Het hof oordeelt – voor zover thans nog van belang – als volgt.
Zorgregeling
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Tussen de ouders is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [dochter] dient te worden vastgesteld.
3.11.3.
Het hof begrijpt het verzoek van de moeder in hoger beroep aldus dat zij verzoekt te bepalen dat, in afwijking van de weekendregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking, [dochter] bij de vader verblijft in de even weken van vrijdag na school tot zondagavond in plaats van tot maandagochtend. Voorts begrijpt het hof uit de inhoud van beroepschrift dat de moeder bezwaar heeft tegen onbegeleid contact tussen de vader en [dochter] .
3.11.4.
Het hof acht het in het belang van [dochter] dat het wisselmoment op school plaatsvindt, in die zin dat zij daar op maandagochtend door de vader wordt gebracht en op maandagmiddag door de moeder wordt opgehaald, zodat de ouders niet met elkaar worden geconfronteerd. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd – de gestelde vermoeidheid en het verdriet van [dochter] op maandagmiddag – geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken, te meer nu mag worden verwacht dat dit in de loop van de tijd, zodra [dochter] er aan gewend is en mag ervaren dat moeder haar dat contact met de vader gunt, zal afnemen. [uitvoerder] heeft geen zorgen gezien in het contact tussen de vader en [dochter] en uit de stukken blijkt evenmin dat de school de zorgen van de moeder over het contact met de vader deelt. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te bepalen dat het contact tussen de vader en [dochter] begeleid zou moeten worden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt wel dat [dochter] zichtbaar last heeft van de spanningen tussen de ouders. Er is sprake van een communicatieprobleem tussen de ouders en een gebrek aan wederzijds vertrouwen en respect, hetgeen ook door de ouders wordt erkend. Het is naar het oordeel van het hof aan de ouders om – in het belang van [dochter] – te werken aan hun relatie op ouderniveau en de strijd op ex-partnerniveau te staken en daarvoor waar nodig hulp te zoeken. Voor zover er tussen de ouders mogelijkheden bestaan of zullen ontstaan om in goed overleg tot nadere afspraken ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te komen, staat dit de ouders uiteraard vrij. Tot die tijd acht het hof het in het belang van [dochter] om de bestreden beschikking, voor zover het de daarin vastgestelde contactregeling betreft, in stand te laten, te meer nu is gebleken dat die regeling op dit moment feitelijk goed verloopt.
Het hof acht het in het kader van de te nemen beslissing niet relevant of de vader in het verleden al of niet een zwervend bestaan heeft geleid, zodat het hof het bewijsaanbod van de vader ter zake passeert.
Dwangsommen
3.11.5.
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat het opleggen van dwangsommen op zijn plaats is, gezien de uitspraak van de moeder ter zitting in eerste aanleg dat zij onder geen beding zal meewerken aan onbegeleid contact tussen de vader en [dochter] . Het hof overweegt voorts dat de moeder in de kerstvakantie geen medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de vakantieregeling en dat er bij de moeder ook thans nog veel weerstand is tegen de onbegeleide contacten tussen de vader en [dochter] , ondanks het gegeven dat zij daaraan feitelijk haar medewerking verleent.
Bovendien hebben de ouders laten zien wel degelijk in staat te zijn om in onderling overleg af te wijken van de vastgestelde zorgregeling, zodat het hof de stelling van de moeder dat er ten gevolge van de opgelegde dwangsom geen enkele mogelijkheid is om, als het echt niet goed gaat met [dochter] , de omgang een keer te wijzigen of zelfs niet door te laten gaan, wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag passeert.
Het hof heeft wel de verwachting dat na de kerstvakantie, derhalve per 4 januari 2016, de regeling zoals door de rechtbank is vastgesteld een zodanige mate van bestendigheid zal hebben gekregen dat voor de tenuitvoerlegging daarvan geen dwangsommen meer nodig zullen zijn. Het hof betrekt in dit oordeel dat van de ouders in de tussentijd mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om hun communicatie te verbeteren en toe te werken naar wederzijds vertrouwen en respect.
3.12.
Op grond van al het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat het hof zal bepalen dat de moeder uiterlijk tot 4 januari 2016 de door de rechtbank opgelegde dwangsommen zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan de zorgregeling te voldoen.
Schorsingsverzoek
3.13.
Nu het hof hieronder zal beslissen in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing van de werking van uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
3.14.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer F 200.161.722/01 in het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2014, hersteld bij beschikking van 9 december 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de moeder uiterlijk tot 4 januari 2016 de door de rechtbank opgelegde dwangsommen zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan de in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2014, hersteld bij beschikking van 9 december 2014, vastgestelde zorgregeling te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte,
in de zaak met nummer F 200.161.722/02:
wijst af het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2014, hersteld bij beschikking van 9 december 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.