3.8.De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 4 februari 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
3.8.1.Bij de bij voornoemd V6-formulier d.d. 19 juni 2015 gevoegde brief d.d. 19 juni 2015 heeft de advocaat van de man het hof bericht dat de situatie van de man sinds de datum van indiening van het beroepschrift ingrijpend is gewijzigd. De man is begin januari 2015 ziek geworden waardoor hij er in inkomen op achteruit is gegaan. Verder is zijn relatie met mevrouw [ex-partner] geëindigd. Op grond hiervan zijn de grieven van de man met betrekking tot zijn onderhoudsverplichting jegens [zoon 1] en [zoon 2] niet meer relevant, althans niet meer na 1 januari 2015, aangezien hij sedertdien deze minderjarigen niet meer verzorgt en opvoedt.
3.8.2.Gelet op deze nieuwe situatie van de man ziet het hof aanleiding om bij het bepalen van de draagkracht van de man twee periodes te onderscheiden, te weten:
- de periode van 4 februari 2014, de ingangsdatum van de (eventuele) wijziging, tot 1 januari 2015 en
- de periode met ingang van 1 januari 2015.
Periode 4 februari 2014 tot 1 januari 2015:
3.9.1.In deze periode woonde de man samen met mevrouw [ex-partner] , met wie hij niet was gehuwd. In 2013 is uit de relatie van de man en mevrouw [ex-partner] een zoon, [zoon 1] , geboren.
Tot het gezin van de man behoorde in 2014 ook [zoon 2] , een zoon van mevrouw [ex-partner] uit een eerdere relatie, voor wie de man niet onderhoudsplichtig was, aangezien hij niet met mevrouw [ex-partner] was gehuwd.
Het hof zal hierna derhalve rekening houden met de onderhoudsverplichting van de man voor zowel [dochter] als [zoon 1] .
3.9.2.Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de behoefte van [dochter] € 354,- per maand bedraagt. Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt van € 47,- per maand in mindering te worden gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [dochter] wordt vastgesteld op € 307,- per maand.
3.9.3.Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [dochter] tussen de ouders moet worden verdeeld.
3.9.4.Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de man in deze periode het door de rechtbank tot uitgangspunt genomen bedrag van € 286,44 per maand bedraagt.
Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw volgt het hof de overweging van de rechtbank dat deze kan worden vastgesteld op de minimale bijdrage van € 25,- per maand nu daartegen, althans voor de periode tot 1 januari 2015, niet is gegriefd.
3.9.5.Ten aanzien van de behoefte van [zoon 1] hebben partijen ter zitting ermee ingestemd uit te gaan van een door het hof op basis van het inkomen van de man en zijn partner in 2013 ter zitting voorgehouden behoefte van [zoon 1] van € 335,- per maand. Bij gebrek aan wetenschap gaat het hof ervan uit dat voor [zoon 1] eenzelfde bedrag aan kindgebonden budget wordt ontvangen als voor [dochter] (€ 47,- per maand), zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [zoon 1] wordt vastgesteld op € 288,- per maand. Gelet op het geringe inkomen van mevrouw [ex-partner] en het feit dat zij behalve voor [zoon 1] de zorg heeft voor [zoon 2] , gaat het hof er tevens van uit dat het eigen aandeel in de kosten van [zoon 1] volledig voor rekening van de man komt.
3.9.6.Uit het voorgaande volgt dat de man de draagkracht heeft om voor 48,14% (€ 286,44 totale draagkracht : € 595,- gezamenlijke behoefte van de minderjarigen) in de behoefte van [dochter] en [zoon 1] te voorzien. De man is derhalve in staat om in de behoefte van [dochter] te voorzien met een bedrag van afgerond € 148,- per maand (48,14% x € 307,-). De grieven 1 en 2 slagen ten aanzien van de onderhoudsverplichting van de man jegens [zoon 1] .
3.9.7.Op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof overneemt en tot de zijne maakt, houdt het hof met betrekking tot de zorgkorting rekening met een percentage van 25%. Gelet op het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [dochter] van € 307,- per maand, beloopt de zorgkorting een bedrag van afgerond € 77,- per maand.
3.9.8.Nu de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [dochter] te voorzien, wordt het tekort (€ 307,- -/-
[€ 148,- + € 25,-] = € 134,-) aan beide ouders voor de helft toegerekend, ofwel voor € 67,-. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 148,-
[bedrag volledige draagkracht man]– (€ 77,-
[bedrag zorgkorting]– € 67,-
[bedrag van de helft van het tekort])= € 138,-.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding derhalve vast op € 138,- per maand. Dit betekent dat voornoemde beschikking van 15 augustus 2013 in zoverre niet gewijzigd hoeft te worden.
Periode met ingang van 1 januari 2015:
3.10.1.De man is op 8 januari 2015 ziek geworden. Het vermoeden bestaat dat hij PTSS heeft als gevolg van zijn traumatische en stressvolle ervaringen in Afghanistan. De relatie van de man is geëindigd; eind december 2014 is mevrouw [ex-partner] met [zoon 1] en [zoon 2] uit de woning van de man vertrokken. De vrouw is gaan samenwonen met een nieuwe partner.
Het fiscaal voordeel kinderalimentatie is per 1 januari 2015 vervallen.
3.10.2.De geïndexeerde behoefte van [dochter] bedraagt in 2015 € 356,83 per maand. Nu de vrouw niet in aanmerking komt voor het kindgebonden budget en evenmin voor de zogenoemde éénouderkop, komen de kosten van [dochter] volledig voor rekening van partijen.
Het hof ziet geen aanleiding om uit te gaan van een fictief kindgebonden budget, zoals zijdens de man is voorgesteld. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Omdat de vrouw is gaan samenwonen met een verdienende partner heeft zij geen aanspraak meer op het kindgebonden budget wegens een te hoog verzamelinkomen. Het wegvallen van de faciliteit van het kindgebonden budget kan niet worden beschouwd als het opgeven van inkomen, zoals door de man gesteld, aangezien dit noodzakelijkerwijs volgt uit de regeling betreffende het kindgebonden budget en er geen sprake van is dat de vrouw hier vrijwillig afstand van heeft gedaan. Het hof oordeelt dan ook dat de samenwoning van de vrouw met een verdienende partner geen aanleiding geeft af te wijken van de gebruikelijke regels volgens welke de kinderalimentatie wordt vastgesteld, zodat het hof bij de vaststelling hiervan van de feitelijke situatie van de vrouw zal uitgaan.
3.10.3.Sinds 8 januari 2015 is de man ziek thuis en voor 100% arbeidsongeschikt. Blijkens de overgelegde brief van het Ministerie van Defensie d.d. 3 februari 2015 zal bij de man als gevolg daarvan, na zes weken aaneengesloten ziekte, de vergoeding voor zijn woon-werkverkeer worden stopgezet, hetgeen een maandelijks onbelast bedrag betreft van € 170,54. Daarnaast wordt zijn tegemoetkoming in de voedingskosten/huisvesting stopgezet vanaf
30 dagen na de eerste dag van het ziekteverzuim. Dit komt neer op een bedrag van € 10,07 per werkdag.
Gelet op het voorgaande gaat het hof in redelijkheid uit van de uit de salarisspecificaties van de man over januari, maart en april 2015 blijkende bezoldiging van € 1.980,76 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
Op grond van het voorgaande stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man vast op een bedrag van € 1.773,- per maand. Uitgaande van dit netto besteedbaar inkomen en de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 875)] bedraagt de draagkracht van de man in 2015
€ 256,27 per maand.
3.10.4.De man stelt dat nu [dochter] naar school gaat van de vrouw verwacht mag worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt (grief 3). Ter zitting is zijdens de man bepleit het minimale aandeel van de vrouw in de kosten van [dochter] van € 25,- per maand met twee te vermenigvuldigen.
Het hof overweegt dat de vrouw, gelet op de ontoereikende draagkracht van de man, voor een aanmerkelijk hoger bedrag dan € 50,- per maand zelf in de behoefte van [dochter] dient te voorzien. Het hof komt aan verdere bespreking van deze grief dan ook niet toe.
3.10.5.Het hof houdt in 2015 geen rekening met de onderhoudsverplichting van de man jegens [zoon 1] , nu mevrouw [ex-partner] daar geen aanspraak op wenst te maken. Het hof overweegt daarbij dat de vrouw ter zitting heeft toegezegd dat wanneer de situatie zich voordoet dat de man voor [zoon 1] wel een onderhoudsbijdrage dient te betalen, de bijdrage van de man voor [dochter] dienovereenkomstig mag worden aangepast.