In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 13 november 2014 was gewezen. De verdachte, geboren in 1984, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor een verkeersdelict. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op basis van de stukken van de eerste aanleg en de pleidooien van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met een aanpassing van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte slechts één keer tegen de auto van het slachtoffer is aangereden, wat door een getuige werd ondersteund. Het hof heeft echter geoordeeld dat dit verweer niet kan slagen, gezien de bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn opgenomen.
Het hof heeft de opgelegde straf van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de bijzondere voorwaarde van deelname aan een intake en behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek als niet langer noodzakelijk beoordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, onder bepaalde voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.