In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de minderjarige [minderjarige] onder toezicht is gesteld voor de duur van een jaar. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.M. van der Maten, verzoekt primair de beschikking te vernietigen en subsidiair de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door de regio Zuidoost Nederland, verzet zich tegen het hoger beroep en vraagt om bekrachtiging van de beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 januari 2015, waarbij de minderjarige ook in de gelegenheid is gesteld haar mening te geven.
De rechtbank had geoordeeld dat de minderjarige in haar ontwikkeling werd bedreigd, maar het hof constateert dat de schoolresultaten zijn verbeterd. Desondanks zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die worstelt met faalangst en onzekerheid. Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de veiligheidsrisico's en de betrokkenheid van de vader, die recentelijk is vrijgelaten onder voorwaarden. De moeder heeft stappen ondernomen om de ontwikkeling van de minderjarige te bevorderen, maar het hof acht een gestructureerde hulpverlening noodzakelijk.
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en verzoekt de griffier om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.