ECLI:NL:GHSHE:2015:2766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
HD 200.151.058_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake budgetbeheer en terugvordering van persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een vennootschap onder firma (V.O.F.) en haar vennoten tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over een schriftelijke overeenkomst tot budgetbeheer die op 1 september 2012 is gesloten. De appellante, [appellante sub 1], heeft tegen een vergoeding van € 50 per maand de financiële huishouding van de geïntimeerde, [geïntimeerde], verzorgd. De geïntimeerde kwam in aanmerking voor een Persoonsgebonden Budget (PGB) dat door het Zorgkantoor werd verstrekt. Er ontstond een conflict over de afschrijvingen van bedragen van de rekening van de geïntimeerde door [appellante sub 1], die volgens de geïntimeerde niet onder de overeengekomen vergoeding vielen. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 16 april 2014 de vordering van de geïntimeerde toegewezen, waarbij de appellante en haar vennoten hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.547,70, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

In hoger beroep heeft [appellante sub 1] de grieven ingediend en het hof verzocht om het geschil in volle omvang te beoordelen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvolledige processtukken zijn overgelegd en heeft [appellante sub 1] in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken alsnog te overleggen. De zaak is naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [appellante sub 1]. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de ontbrekende stukken zijn ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.151.058/01
arrest van 21 juli 2015
in de zaak van

1.[V.O.F.] V.O.F.,

gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
en haar beide vennoten:

2. [appellant sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

3. [appellant sub 3] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te Maastricht,
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg gewezen vonnis van 16 april 2014 tussen appellanten - [appellante sub 1] - als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 524518 CV EXPL 13-1720)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 10 juni 2014;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven van [appellante sub 1] van 5 augustus 2014.
[appellante sub 1] heeft arrest gevraagd en daartoe bovenvermelde stukken en een deel van de stukken van de eerste aanleg overgelegd. De onvolledigheid van de stukken van de eerste aanleg komt hierna onder 4.4 aan de orde.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1
Het gaat in dit hoger beroep, kort samengevat, om het volgende.
Tussen partijen is op 1 september 2012 een schriftelijke overeenkomst tot budgetbeheer gesloten waarbij [appellante sub 1] tegen een vergoeding van € 50,= per maand op basis van een budgetplan de financiële huishouding van [geïntimeerde] zou verzorgen. Aan [appellante sub 1] heeft [geïntimeerde] die dag tevens een verstrekkende volmacht verleend. Appellant sub 2 (verder: [appellant sub 2] ) is in de praktijk als budgetbeheerder opgetreden.
[geïntimeerde] kwam in aanmerking voor een Persoonsgebonden Budget (PGB) dat haar op indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) werd verstrekt door CZ Zorgkantoor Zuid-Limburg (verder: het Zorgkantoor).
Bij beschikking van 19 september 2012 heeft het Zorgkantoor een bezwaar van [geïntimeerde] tegen terugvordering van het PGB over 2011 gehonoreerd en haar voor 2012 voorschotten toegekend. Bij beschikking van 12 oktober 2012 heeft het Zorgkantoor haar voor 2012 een bruto budget van € 10.823,14 toegekend met een eigen bijdrage van € 156,94.
Bij beschikking d.d. 8 april 2013 heeft het Zorgkantoor de toekenning over 2012 weer ingetrokken onder het opleggen van een terugbetalingsverplichting ad € 10.666,20 (het netto saldo) op de grond dat niet aan de verantwoordingsplichten was voldaan.
Bij brief van 17 december 2012 heeft de advocaat van [geïntimeerde] haar opzegging van de overeenkomst per 8 december 2012 bevestigd en laten weten dat deze in ieder geval per 1 februari 2013 eindigt. Tevens is [appellante sub 1] gesommeerd binnen drie dagen rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer en alle ter voorschot bij [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedragen op haar rekening over te boeken.
[appellante sub 1] heeft deze bedragen niet overgeboekt, waarop [geïntimeerde] bij dagvaarding van 26 april 2013 de onderhavige procedure tegen [appellante sub 1] heeft geëntameerd.
4.2
In deze procedure stelt [geïntimeerde] dat [appellante sub 1] in totaal een bedrag van € 10.666,20 van haar rekening heeft afgeschreven. Deze bedragen vallen volgens [geïntimeerde] niet onder de overeengekomen vergoeding van € 50,= per maand voor budgetbeheer. Voor andere werkzaamheden heeft zij geen opdracht gegeven, zodat voor betaling van andere vergoedingen geen grond bestaat, aldus [geïntimeerde] . Een zorgovereenkomst gedateerd 20 september 2012, waar [appellante sub 1] zich in dit verband op beroept, is door haar niet ondertekend zodat haar handtekening op de overgelegde kopie van die overeenkomst haar vervalst is, aldus [geïntimeerde] . Op verschillende gronden vorderde [geïntimeerde] daarom, kort gezegd, veroordeling van [appellante sub 1] tot betaling van het bedrag van € 10.666,20 en een bedrag van € 881,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente. [appellante sub 1] heeft een en ander betwist. Volgens [appellante sub 1] heeft zij geheel overeenkomstig de gemaakte afspraken gehandeld.
4.3
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bepaald, die op 2 september 2013 heeft plaatsgevonden. Na verdere wisseling van stukken heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 16 april 2014 de vordering van [geïntimeerde] aldus toegewezen dat de vennootschap onder firma [appellante sub 1] en haar beide vennoten hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.547,70, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.666,20 vanaf 20 december 2012, en met hoofdelijke veroordeling van [appellante sub 1] en haar vennoten in de proceskosten. Met haar grieven legt [appellante sub 1] het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor.
4.4
Alvorens op de zaak zelf in te gaan overweegt het hof het volgende. In het eindvonnis van 16 april 2014 vermeldt de kantonrechter de volgende processtukken:
de inleidende dagvaarding van [geïntimeerde] met producties 1-13;
beslagstukken;
conclusie van antwoord van [appellante sub 1] met producties 1-5;
producties 14-21 van [geïntimeerde] ;
proces-verbaal comparitie van partijen;
akte van [appellante sub 1] met depot 1 en 2 en producties 6A-6F en 7-12;
conclusie van repliek van [geïntimeerde] met producties 22-25;
conclusie van dupliek van [appellante sub 1] met productie 13.
De stukken vermeld onder 1), 3) en 8) heeft het hof in het door [appellante sub 1] overgelegde procesdossier in eerste aanleg aangetroffen. De stukken onder 2) zijn niet relevant.
De stukken onder 4), 5) en 7) ontbreken geheel. Van de stukken vermeld onder 6) betreffen de depotstukken kopieën, zijn de producties 6A-6F wel overgelegd maar ontbreken de producties 7-12.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde [appellante sub 1] in de gelegenheid te stellen de ontbrekende stukken 4), 5) en 7) en producties 7-12 alsnog bij akte over te leggen.
Wat de depotstukken betreft vermeldt de kantonrechter in het vonnis dat deze, tegen de afspraak, niet
in origineelzijn gedeponeerd. [appellante sub 1] lijkt dat in haar memorie van grieven (punt 22) te betwijfelen, maar wat daar ook van zij: in hoger beroep zijn de desbetreffende stukken in ieder geval niet
in origineelovergelegd of gedeponeerd. [appellante sub 1] dient daarvoor alsnog zorg te dragen. Hiervoor biedt de door [appellante sub 1] te nemen akte eveneens de gelegenheid.
4.5
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 4 augustus 2015 voor akte aan de zijde van [appellante sub 1] met het hiervoor onder 4.4 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juli 2015.
griffier rolraadsheer