ECLI:NL:GHSHE:2015:276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
F 200.157.120-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, die sinds 21 augustus 2012 onder toezicht staat van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 15 augustus 2014 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind werd verlengd. De moeder stelt dat er inmiddels een veilige leefomgeving voor haar kind is ontstaan, nu de vader niet meer in de buurt is. Ze heeft aangifte gedaan tegen de vader en heeft haar woning op orde. De stichting daarentegen betwist de claims van de moeder en stelt dat het kind gediagnosticeerd is met verschillende psychische problemen, waaronder een reactieve hechtingsstoornis en ADHD. De stichting vindt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2015 zijn zowel de moeder als de vertegenwoordigers van de stichting gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking en de argumenten van beide partijen. De moeder heeft aangegeven dat ze meewerkt met de hulpverlening en dat er geen gedetailleerd plan van aanpak is voor de hulpverlening aan haar en haar kind. De stichting heeft echter aangegeven dat de moeder nog steeds niet de juiste hulp ontvangt en dat er zorgen zijn over haar opvoedcapaciteiten.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de opvoedcapaciteiten van de moeder en dat er geen recente rapportages zijn ingediend die de claims van de moeder ondersteunen. Daarom heeft het hof besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, waardoor de uithuisplaatsing van de minderjarige wordt voortgezet. De zaak zal opnieuw worden beoordeeld door de kinderrechter, die verdere beslissingen zal nemen op basis van de benodigde onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 januari 2015
Zaaknummer : F 200.157.120/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/194407 / JE RK 14-1729
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.N. Hermans,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond en mede kantoorhoudende te Roermond,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als betrokken in de zin van 810 Rv kan worden aangemerkt:
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 augustus 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de verlengde machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] betreft.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 november 2014, heeft de stichting verzocht, naar het hof begrijpt, het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stichting, bijgestaan door de gezinsvoogd mevrouw [gezinsvoogd] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting].
De raad is, met bericht van verhindering d.d. 17 oktober 2014, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 augustus 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is – voor zover hier van belang – op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]) geboren.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 21 augustus 2012 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 augustus 2015.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende (aanvankelijk met een spoed-) machtiging sinds 26 juni 2014 uit huis geplaatst in een AWBZ-voorziening (LVG-zorg).
Sinds dit moment verblijft [minderjarige] bij de crisisopvang ’t Raayke in [verblijfplaats].
3.4.
De stichting heeft de rechtbank verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder voor verstandelijk gehandicapte jeugdigen met ingang van 21 augustus 2014 voor de termijn van zes maanden, derhalve tot 21 februari 2015.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, voert zij, kort samengevat, aan dat er inmiddels een veilige leefomgeving bij haar is ontstaan door het definitieve vertrek van de vader. De moeder heeft in juni 2014 vier maal aangifte gedaan tegen de vader en sinds juli 2014 heeft er tussen de moeder en de vader geen persoonlijk, telefonisch of sms-contact meer plaatsgevonden. Het huurrecht van de woning is op 8 augustus 2014 aan de moeder toegewezen.
Het project Care4Kids waaraan [minderjarige] tot 26 juni 2014 deelnam, kan worden voortgezet. Hier leert [minderjarige] contact te maken en te onderhouden met leeftijdsgenootjes. Zo kan de hulpverlening in zijn eigen vertrouwde omgeving en in een veilige thuissituatie hervat en mogelijk uitgebreid worden. Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing acht de moeder niet in het belang van [minderjarige], nu de hulpverlening samen met de ondertoezichtstelling afdoende is.
Verder wijst de moeder erop dat er tot op heden nog geen concreet en gedetailleerd plan van aanpak is. De moeder betwist dat [minderjarige] een verstandelijke handicap heeft en stelt dat de locatie waar hij is geplaatst, niet voor hem geschikt is.
De moeder voert voorts aan dat zij meewerkt met de hulpverlening, zoals blijkt uit de rapportages van Altra Cura. Hierdoor is de moeder zelfstandiger en onafhankelijker geworden. De moeder woont nu alleen en heeft een schoon, opgeruimd en gestructureerd huishouden.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, kort samengevat, aan dat [minderjarige] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis op zuigelingenleeftijd of vroege kindertijd, ADHD van het gecombineerde type, PTSS en problemen in de primaire steungroep. Sinds de plaatsing van [minderjarige] binnen ’t Raayke wordt er gewerkt met een ondersteuningsplan op verschillende leefgebieden, zoals emotioneel welbevinden en persoonlijke ontplooiing, waarvan [minderjarige] profiteert. Gezien zijn IQ van 77 en de problematiek waarmee hij kampt, is [minderjarige] gebaat bij een duidelijke, gestructureerde en concrete benadering.
Verder stelt de stichting dat de wekelijkse bezoeken van de moeder aan [minderjarige] niet goed verlopen. De moeder lijkt geen overwicht op [minderjarige] te hebben. Zo slaagt zij er bijvoorbeeld niet in om met [minderjarige] kleding te kopen. [minderjarige] is heel bepalend en de moeder lijkt niet tegen hem opgewassen.
De stichting onderschrijft dat de moeder begeleiding krijgt van Altra Cura. De moeder ziet er thans verzorgder uit en het gaat redelijk goed met haar. Het is echter onzeker of de moeder in de woning kan blijven wonen, aangezien de vaste lasten zeer hoog zijn.
De stichting acht het verder zorgelijk dat de vader en de moeder nog contact met elkaar hebben. De moeder heeft de vader in zijn nieuwe appartement bezocht en zij is bij hem blijven eten. Verder verblijft de moeder regelmatig bij vrienden die nagenoeg allemaal bekend zijn bij de politie.
De stichting is van mening dat de moeder een aantal stappen heeft gezet en zelfstandiger is geworden, maar aangezien er nog steeds geen IQ gegevens van de moeder zijn, krijgt zij mogelijk niet de juiste hulpverlening die ook van belang is gezien haar pedagogische kwaliteiten en de problematiek van haar kinderen. [minderjarige] is nu tien jaar oud en krijgt steeds meer een eigen mening, wat naast de bestaande psychiatrische problematiek en gedragsproblemen een duidelijke, gestructureerde en consequente aanpak vereist.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is afgegeven. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake was een ernstige situatie die onverwijld ingrijpen in de thuissituatie van [minderjarige] rechtvaardigde, nu uit de inhoud van de stukken is gebleken dat [minderjarige] is gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek en een aandachtstoornis waarbij hij tevens agressief en grensoverschrijdend gedrag vertoonde.
Het hof is van oordeel dat de maatregel van de (aanvankelijke spoed-)uithuisplaatsing noodzakelijk is geweest om [minderjarige] de hulp en begeleiding te kunnen (gaan) bieden die hij nodig heeft.
3.7.4.
Ten aanzien van de huidige situatie overweegt het hof als volgt.
Reeds in de bestreden beschikking is de stichting erop gewezen dat het plan van aanpak van 16 juni 2014 onvoldoende beschrijft welke hulpverlening voor de moeder en [minderjarige] noodzakelijk is en voor hoe lang. De rechtbank achtte het van belang dat de moeder meer duidelijkheid zou krijgen over wat er van haar wordt verwacht en waar zij naartoe moet werken voordat [minderjarige] eventueel weer thuis kan worden geplaatst. Gelet hierop heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog verlengd met een beperkte duur van zes maanden, zijnde tot 21 februari 2015. In de tussenliggende periode verwacht de rechtbank van de stichting dat zij een duidelijk plan van aanpak met doelstellingen opstelt, waaraan de moeder met de stichting en de hulpverlening kan gaan werken. De beslissing ten aanzien van de resterende termijn, van eveneens een half jaar, is door de rechtbank aangehouden.
3.7.5.
Sinds het geven van de bestreden beschikking tot op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn bijna vijf maanden verstreken. Het hof constateert echter, zoals dit ook met de stichting is besproken ter zitting, dat er in hoger beroep geen voortgangsrapportage in het geding is gebracht. De stichting heeft verklaard dat de rapportage gereed is en dat deze half november al naar de rechtbank is gezonden. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ontkend dat zij hierover beschikt, hetgeen het hof niet onaannemelijk voorkomt gezien de recente verhuizing van de moeder.
Verder is gebleken, hoewel de moeder inmiddels wel haar bereidheid heeft uitgesproken om hieraan mee te werken, dat er nog geen IQ-test bij haar is afgenomen en dat dit geagendeerd staat voor 9 januari 2015. Volgens de stichting heeft dit proces vertraging opgelopen, omdat de moeder aanvankelijk bang was voor deze test en omdat het daarnaast niet tot de bevoegdheden van de stichting behoort om zelfstandig IQ-testen te laten afnemen. De moeder wist voor zichzelf niet de indicatie tot een persoonlijkheidsonderzoek te verkrijgen, iets wat wel op de weg van een ouder ligt. In deze zaak is volgens de stichting, nu het belang van [minderjarige] dit vereist, een uitzondering gemaakt in samenwerking met het Veiligheidshuis en het Participatiehuis. Er is via de minderjarige nu toch een indicatiestelling voor een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder gekomen en de moeder heeft nu haar medewerking aan dit onderzoek toegezegd.
3.7.6.
Onder de gegeven omstandigheden overweegt het hof dat er in dit stadium nog geen duidelijkheid bestaat over de voor [minderjarige] bij de moeder noodzakelijk geachte opvoedcapaciteiten en dat evenmin zicht is verkregen op wat er precies van de moeder wordt verwacht en of, en zo ja, in hoeverre hieraan reeds is voldaan. De resultaten van het psychologisch onderzoek bij de moeder en de inhoud van de voortgangsrappage zijn van belang voor de beslissing in deze zaak en het hof is derhalve niet in staat om te beoordelen of, zoals de moeder aanvoert, er geen sprake meer is van de gronden die tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing hebben geleid. Het ligt thans, gelet ook op de termijn waarop de zaak weer in eerste aanleg dient, op de weg van de kinderrechter om hierin de verdere beslissing te nemen.
Het hof zal, noodzakelijk in het belang van [minderjarige] vanwege onderzoek, de bestreden beschikking bekrachtigen zodat de uithuisplaatsing gecontinueerd blijft.
3.7.7.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, O.G.H. Milar en
M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.