ECLI:NL:GHSHE:2015:2752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
HD 200.098.023_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon in premie-incasso en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen De Limburgse Post B.V. (LP) en [assurantiën] Assurantiën B.V. (hierna: [assurantiën]) over de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon en de premie-incasso. LP heeft [assurantiën] in rechte betrokken, omdat zij meent dat zij te veel premie heeft betaald en dat [assurantiën] tekort is geschoten in haar verplichtingen. De zaak betreft de Monachus-verzekering, waarbij [assurantiën] als assurantietussenpersoon optrad en verantwoordelijk was voor de premie-incasso. Het hof heeft vastgesteld dat [assurantiën] niet aan haar verplichting heeft voldaan om jaarlijks het aantal fte's bij LP te verifiëren, wat heeft geleid tot een onjuiste premieberekening. Het hof oordeelt dat LP recht heeft op schadevergoeding ter hoogte van € 16.378,64, te vermeerderen met wettelijke rente, als gevolg van de tekortkoming van [assurantiën]. Daarnaast heeft het hof de vordering van LP tot schadevergoeding wegens het royement van de motorrijtuigenverzekeringen afgewezen, omdat deze verzekeringen terecht zijn beëindigd op basis van de onbetaalde premies. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.098.023/02
arrest van 21 juli 2015
in de zaak van
De Limburgse Post B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: LP,
advocaat: mr. A.F.J.M. Mulders te Echt,
tegen
[assurantiën] Assurantiën B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [assurantiën],
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 januari 2012 en 6 mei 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 96793/HA ZA 09-785 gewezen vonnis van 17 augustus 2011.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 6 mei 2014;
  • de akte uitlating van LP.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In dit geding kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
Met ingang van 1 januari 2003 is [assurantiën] als assurantietussenpersoon voor LP het beheer gaan voeren over een verzekeringsportefeuille waarin verschillende verzekeringsovereenkomsten van LP met verschillende verzekeraars waren opgenomen. [assurantiën] verzorgde bovendien krachtens artikel 4:104 Wet op het financieel toezicht de premie-incasso voor de verschillende verzekeraars. Voor de incasso van de premies die LP verschuldigd was maakten partijen gebruik van een rekening-courantrekening. [assurantiën] boekte in rekening-courant de volgens haar ingevolge de verschillende verzekeringsovereenkomsten verschuldigde premies, terwijl LP de door [assurantiën] berekende maandelijkse termijnbedragen op de rekening diende over te maken (door middel van automatische afschrijving) ter betaling van de (jaarlijks) verschuldigde premies. Aan het einde van ieder jaar werd door [assurantiën] een eindafrekening gemaakt, waarbij een eventueel saldo werd uitbetaald of verrekend.
Tot de door [assurantiën] beheerde verzekeringsportefeuille behoorden, voor zover hier van belang, twee motorrijtuigenverzekeringen en een uitgebreide bedrijfsverzekering met de naam “Monachus” (hierna: ‘Monachus-verzekering’).
Voorafgaand aan het sluiten van de Monachus-verzekering, heeft [assurantiën] een brochure aan LP overhandigd (hierna: de Monachus-brochure) waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen (prod. 23 mvg):
“(…) Om uw polis actueel te houden, zullen wij u na het afsluiten van uw verzekering, jaarlijks voor het begin van het nieuwe verzekeringsjaar vragen om een opgave van het aantal medewerkers en de te verzekeren bedragen voor gebouwen, inventaris/bedrijfsuitrusting, goederen en bedrijfsschade.Het aantal medewerkers is van belang in verband met de premieberekening voor bedrijven tot en met 20 medewerkers. De premie daarvan is afhankelijk van het aantal (fulltime) medewerkers.(…)Voor ondernemingen tot en met 20 medewerkers is niet gekozen voor moeilijke formules, maar voor een vast bedrag per full time medewerker (fte).Onder het begrip medewerkers wordt in de Monachus polis verstaan: alle personen waarvan de kostenplaats rust op de onderneming die wordt verzekerd. Dus inclusief uitzendkrachten, ingehuurd personeel en bedrijfsleiding of directie.Dit alles is gebaseerd op fulltime basis; twee parttimers tellen dus als één medewerker, indien zij samen een functie voor 100% invullen.(…)”
Op 9 juli 2002 is een offerte uitgebracht voor de Monachus-verzekering voor de duur van 36 maanden met stilzwijgende verlenging (prod. 8 cva in rec.), waarin een aantal van 15 fte’s en een premie van € 6.848,00 zijn genoemd. Deze offerte is op 25 oktober 2002 namens LP ondertekend. De verzekeringsovereenkomst is ingegaan op 1 januari 2003. In de polis (prod. 8 cva in rec.) is de vervaldatum van de verzekering, behoudens stilzwijgende verlenging, gesteld op 1 januari 2008;
Op 5 april 2007 is de oorspronkelijke polis voor de Monachus-verzekering vervangen door een andere, geldend per 1 januari 2006 (prod. 16 mva). Het polisblad vermeldt als reden voor afgifte “wijziging premie per 01-01-2006 resp. 01-01-2007”. Het polisblad vermeldt verder dat de premie € 5.850,00 bedraagt exclusief kosten en assurantiebelasting, gebaseerd op 6,5 fte’s. Voorts vermeldt het polisblad een bedrag van € 16.371,00 als zijnde “Te verrekenen Tot 1 -1-2008”.
Bij brief van 30 mei 2007 (prod. 16 cva in conv.) heeft [assurantiën] LP het volgende meegedeeld:
“Bijgaand doen wij de polisbescheiden toekomen welke wij van Monachus hebben mogen ontvangen. De polis is afgegeven in verband met de correctie aantal FTE’s met terugwerkende kracht 01-01-2006 waardoor een creditering is ontstaan. De maandelijkse incasso wordt vanaf juni stopgezet daar u voor de rest van het jaar voldoende heeft betaald.Het openstaande saldo ad € 3.473,75 wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt. Vanaf januari 2008 wordt de maandelijkse incasso weer voortgezet.”
Eind 2007 is opnieuw een polis afgegeven voor de Monachus-verzekering, die betrekking heeft op de verzekeringsovereenkomst met ingang van 1 januari 2008 (prod. 21 akte uitlating). Het polisblad vermeldt als reden voor afgifte:
“- opname clausule tussentijdse aanpassing en einde overeenkomst.- de jaarpremie per 01-01-2009 wordt gesteld op € 14.295,00”
Bij brief van 29 oktober 2008 (prod. 1 inl. dagv.) heeft [assurantiën] LP het volgende medegedeeld:
“Bij de accountantscontrole is gebleken dat er in mei 2007 te veel premie aan u is overgemaakt. Namelijk er heeft een correctie van de premie plaats gevonden (aantal FTE’s) waarbij de verzekeringsmaatschappij Monachus in de veronderstelling was dat de premie d.d. 20-4-2006 ad. € 7.117,64 bij u in rekening was gebracht en voldaan was.Echter deze belasting heeft niet bij u plaats gevonden, daar de bijbehorende polisstukken nooit bij de [assurantiën] vestiging in [vestigingsplaats] zijn aangekomen.U ontvangt bijgaande de kopiebescheiden waaruit dit blijkt.Wij verzoeken u het bedrag ad. € 7.117,64 (…) over te maken.(…)”
Bij brief van 13 augustus 2009 (prod. 1 inl. dv) heeft [assurantiën] de rekening-courant overeenkomst beëindigd. De bij de brief gevoegde eindafrekening sluit op 13 augustus 2009.
Bij brief van 21 september 2009 (prod. 5 cva in rec.) heeft [assurantiën] LP het volgende medegedeeld:
“(…) Op dit moment zijn er nog openstaande saldi vanaf het jaar 2006. Ondanks meerdere verzoeken hebben wij nog geen betaling van u ontvangen. Onderstaand een opsomming van de openstaande saldi:2006: EUR 7.117,642008: EUR 2.189,992009: EUR 16.989,61TOTAAL EUR 26.297,24Minus de schade uitkering van de [snijmachine] snijmachine á EUR 1.719,36 bedraagt de totale som van de openstaande premies EUR 24.557,88. (…)Wij verzoeken u vóór 5 oktober 2009 voor betaling zorg te dragen van de openstaande premies. Indien op 5 oktober geen bijschrijving van de premie heeft plaatsgevonden, zal de vordering direct uit handen gegeven worden aan het incassobureau. Daarnaast zullen alle verzekering met onmiddellijke ingang worden geroyeerd.(…)”
LP heeft niet aan het verzoek om betaling voldaan.
[assurantiën] heeft op 13 oktober 2009 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van LP.
Uit een als productie 44 bij memorie van grieven overgelegde brief van 5 oktober 2009 van [assurantiën] blijkt dat [assurantiën] de motorrijtuigenverzekeringen per 5 oktober 2009 geroyeerd heeft.
6.2.
[assurantiën] heeft LP in rechte betrokken en gevorderd LP te veroordelen tot betaling van € 27.032,66, vermeerderd met rente en kosten. Aan die vordering heeft [assurantiën] ten grondslag gelegd dat LP uit hoofde van de diverse verzekeringsovereenkomsten ter zake waarvan zij ([assurantiën]) bevoegd was tot premie-incasso, gehouden was tot betaling van premie en dat zij daarvan € 24.577,88 ten onrechte onbetaald heeft gelaten. Daarnaast heeft [assurantiën] gesteld dat LP in verzuim is en dat zij wegens wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de facturen tot en met 8 oktober 2009 € 1.296,78 verschuldigd is. Tot slot heeft [assurantiën] aanspraak gemaakt op betaling van € 1.158,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
6.3.
LP heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft zij, na wijziging van haar eis, gevorderd [assurantiën] te veroordelen tot betaling van € 39.823,71 en een maandelijks bedrag van € 398,69 vanaf 23 april 2010, vermeerderd met rente en kosten. Volgens LP heeft [assurantiën] haar over de jaren 2003 tot en met 2009 te veel premie in rekening gebracht en heeft zij premie onverschuldigd aan [assurantiën] betaald. Daarnaast heeft LP aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [assurantiën] de twee motorrijtuigenverzekeringen ten onrechte heeft beëindigd, als gevolg waarvan zij schade heeft geleden.
6.4.
Bij vonnis van 17 augustus 2011 heeft de rechtbank de vordering van [assurantiën], met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, toegewezen en de vordering van LP afgewezen. Zij heeft LP in de proceskosten veroordeeld van zowel de conventie als de reconventie. De rechtbank overwoog – kort gezegd – dat [assurantiën] de bij LP in rekening gebrachte premie op een juiste grondslag heeft berekend en dat LP de premie niet onverschuldigd heeft betaald. Wat de vordering tot schadevergoeding betreft, overwoog de rechtbank dat niet gebleken is dat [assurantiën] de twee motorrijtuigenverzekeringen ten onrechte heeft beëindigd, zodat zij uit dien hoofde tegenover LP niet schadeplichtig is geworden.
6.5.
LP heeft in hoger beroep elf grieven aangevoerd en heeft haar vordering gewijzigd. Beknopt weergegeven vordert LP thans veroordeling van [assurantiën] tot betaling van € 21.406,77 in verband met te veel betaalde verzekeringspremies, € 3.662,99 uit onrechtmatige daad in verband met schade die zij geleden heeft doordat de auto’s niet verzekerd zijn geweest en
€ 25.874,66, welk bedrag zij stelt krachtens het beroepen vonnis aan [assurantiën] te hebben betaald, een en ander vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten. LP concludeert tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, zoals in appel gewijzigd, en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [assurantiën].
vooraf
6.6.
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Het gaat in dit geding om twee van elkaar te onderscheiden rechtsbetrekkingen. Enerzijds gaat het om de rechtsbetrekkingen tussen LP en de verzekeraars met wie zij verzekeringsovereenkomsten heeft gesloten. In die verhoudingen is [assurantiën] bij de premie-incasso opgetreden als vertegenwoordiger van die verzekeraars en strekt premiebetaling door LP ter voldoening van een schuld aan hen. Anderzijds gaat dit geding over de rechtsbetrekking tussen LP en [assurantiën] als assurantietussenpersoon en de verplichtingen die uit die betrekking voortvloeien. Indien [assurantiën] als assurantietussenpersoon jegens LP is tekortgeschoten, heeft dit in beginsel geen betekenis voor de rechtsbetrekking tussen LP en de verzekeraar(s) en voor de premie(s) die LP in die verhouding(en) verschuldigd is.
rechtsbetrekking tussen LP en verzekeraars
6.7.1.
[assurantiën] stelt dat zij de premie die LP jegens de diverse verzekeraars verschuldigd is bij LP in rekening heeft gebracht en dat LP ten onrechte de volgende premiebedragen onbetaald heeft gelaten:
(i) een bedrag van € 2.189,99 dat volgens [assurantiën] ziet op het saldo van de rekening-courant van de in 2008 in rekening gebrachte premies ten bedrage van € 8.714,99 en de termijnbetalingen door LP in 2008 van € 6.525,00 (eindafrekening rekening-courant prod. 1 inl. dagv.);
(ii) een bedrag van € 16.989,61 dat volgens [assurantiën] ziet op het saldo van de rekening-courant per 13 augustus 2009 van de in 2009 in rekening gebrachte premies, waar geen termijnbetalingen door LP tegenover staan (eindafrekening rekening-courant prod. 1 inl. dagv.);
(iii) een bedrag van € 7.117,64 waarvan [assurantiën] stelt dat dit bij vergissing niet in rekening is gebracht. Volgens [assurantiën] heeft zij in 2006 inzake premie voor de Monachus-verzekering € 7.327,36 in rekening-courant geboekt, terwijl dat € 14.445,00 (gebaseerd op 15 fte’s x € 900,00, vermeerderd met 7% assurantiebelasting) had moeten zijn. Volgens [assurantiën] is er bij de verrekening van € 16.371,00 (zie hiervoor onder 6.1.e) ten onrechte van uitgegaan dat LP het bedrag van € 14.445,00 in 2006 had voldaan.
[assurantiën] vordert betaling van deze premiebedragen, verminderd met een bedrag van
€ 1.719,36 dat aan LP is uitgekeerd wegens schadevergoeding in verband met een [snijmachine] snijmachine (zie de hiervoor genoemde brief van 21 september 2009).
6.7.2.
LP weerspreekt dat zij de door [assurantiën] in rekening gebrachte premies verschuldigd is. Volgens LP heeft [assurantiën] de premie voor de Monachus-verzekering verkeerd berekend en heeft zij (LP) een deel van de in rekening gebrachte premie onverschuldigd betaald. Zij stelt dat de premie berekend dient te worden op basis van het aantal fte’s dat in een bepaald jaar in de onderneming van LP daadwerkelijk werkzaam is geweest, voor zover de kosten van het aantal fte’s op de onderneming rusten, en dat [assurantiën] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichting om navraag te doen naar dit aantal fte’s. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst LP naar de Monachus-brochure voor zover daarin is vermeld dat “wij u na het sluiten van uw verzekering, jaarlijks voor het begin van het nieuwe verzekeringsjaar vragen om een opgave van het aantal medewerkers (…)”. Bij memorie van grieven heeft LP gesteld dat in haar onderneming sprake is geweest van de volgende aantallen fte’s: 9,19 fte in 2003, 7,13 fte in 2004, 5,29 fte in 2005, 3,92 fte in 2006, 4,02 fte in 2007, 3,46 fte in 2008 en 3 fte in 2009. LP betwist dat het aantal fte’s als grondslag voor de premieberekening voor de Monachus-verzekering in 2009 is vervangen door ‘verzekerde waarden’, zoals [assurantiën] heeft gesteld. Volgens haar is die wijziging van de grondslag niet tijdig ter kennis gebracht van LP. Zij verwijst in dit verband naar artikel 6 van de als productie 24 bij memorie van grieven overgelegde algemene voorwaarden (het hof gaat ervan uit dat de verwijzing naar productie 26 onder 68 memorie van grieven op een vergissing berust).
6.7.3.
Het hof stelt vast dat LP niet heeft weersproken dat zij de premies die [assurantiën] bij LP in rekening heeft gebracht uit hoofde van andere verzekeringen dan de Monachus-verzekering verschuldigd is. De vraag of [assurantiën] de juiste premies in rekening heeft gebracht, spitst zich daarmee toe op de juistheid van de premies die in rekening zijn gebracht voor de Monachus-verzekering.
6.7.4.
Bij de beoordeling van de vraag welke premie LP op grond van de Monachus-verzekering jegens de verzekeraar verschuldigd is, gaat het hof ervan uit dat [verzekeraar 1] als verzekeraar van de Monachus-verzekering moet worden aangemerkt. In de overgelegde polisbladen is [verzekeraar 1] als verzekeraar van de Monachus-verzekering genoemd. Anders dan LP bepleit, volgt uit de Monachus-brochure niet dat [assurantiën] als verzekeraar moet worden aangemerkt nu daarin niet meer of anders is vermeld dan dat de Monachus-verzekering een initiatief betreft van twee makelaars in assurantiën die beiden deel uitmaken van de [groep] Groep. In het licht van de overgelegde polisbladen, heeft LP haar stelling dat [assurantiën] als verzekeraar moet worden aangemerkt onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof aan die stelling voorbijgaat.
6.7.5.
Voor zover het verweer van LP gebaseerd is op de gestelde tekortkoming van [assurantiën], heeft dit geen betekenis voor hetgeen LP jegens [verzekeraar 1] verschuldigd is. Indien [assurantiën], zoals LP stelt, niet aan haar verplichting heeft voldaan om jaarlijks te vragen naar een opgave van het aantal medewerkers, dan heeft dit in de verhouding van LP tot de verzekeraar van de Monachus-verzekering slechts tot gevolg dat de verzekeringsovereenkomst als vervat in de ondertekende offerte en de polissen niet geactualiseerd is. LP heeft geen feiten gesteld op grond waarvan [verzekeraar 1] verantwoordelijk kan worden gehouden voor zo’n nalaten van [assurantiën]. Dit verweer kan op deze plaats daarom onbesproken blijven en zal hierna aan de orde komen, wanneer de rechtsbetrekking tussen LP en [assurantiën] als assurantietussenpersoon wordt beoordeeld.
6.7.6.
Voor zover de door [assurantiën] bij LP in rekening gebrachte premies betrekking hebben op de Monachus-verzekering, beroept [assurantiën] zich voor de verschuldigdheid van die premies op de door LP op 25 oktober 2002 ondertekende offerte en op de vervolgens afgegeven polissen. In de offerte, naar aanleiding waarvan kennelijk een polis is afgegeven die betrekking heeft op een looptijd van vijf jaar, is een jaarlijkse premie genoemd van € 6.848,00 exclusief assurantiebelasting, gebaseerd op 15 fte’s. In de op 5 april 2007 afgegeven polis, die ziet op de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2008, is een jaarlijkse premie genoemd van € 5.850,00 exclusief kosten en assurantiebelasting, gebaseerd op 6,5 fte, terwijl in de eind 2007 afgegeven polis, die met het oog op het einde van de verzekeringsovereenkomst per 31 december 2008 is opgemaakt, is vermeld dat de jaarpremie met ingang van 1 januari 2009 wordt gesteld op € 14.295,00. Met verwijzing naar deze laatstgenoemde polis stelt [assurantiën] dat de grondslag voor de premieberekening in 2009 door [verzekeraar 1] is gewijzigd van het aantal fte’s naar ‘verzekerde waarden’.
6.7.7.
Het hof oordeelt dat LP zich met de ondertekening van de offerte jegens [verzekeraar 1] verbonden heeft tot betaling van een jaarlijkse premie van € 6.848,00, gebaseerd op 15 fte’s en voor, naar moet worden aangenomen, een periode van in beginsel vijf jaar. Feiten en omstandigheden waarom dit niet zo zou zijn, zijn niet gesteld. Evenmin heeft LP feiten en omstandigheden gesteld die afdoen aan de conclusie dat, gedurende de looptijd van de verzekering en met ingang van 1 januari 2006, is overeengekomen om de premie voor de Monachus-verzekering niet langer te berekenen op basis van 15 fte’s, maar 6,5 fte’s, welke overeenkomst uitdrukking vindt in de aangepaste polis per 1 januari 2006 (zie r.o. 6.1 onder e). De polissen waarop [assurantiën] zich beroept zijn volgens de bewoordingen van artikel 7:932 lid 1 BW aan te merken als aktes, waarin de gesloten verzekeringsovereenkomst en de wijzigingen daarvan zijn vastgelegd. In het licht daarvan heeft LP onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze polissen een juiste weerslag vormen van hetgeen LP en [verzekeraar 1] zijn overeengekomen en, daarmee, van hetgeen LP aan [verzekeraar 1] verschuldigd is. Jegens [verzekeraar 1] is LP daarom de premie verschuldigd die genoemd is in de offerte en in de op basis van de offerte afgegeven polissen.
6.7.8.
Anders dan LP heeft aangevoerd, ziet artikel 6 van de door LP genoemde algemene voorwaarden niet op een wijziging van een individuele polis, maar op een “en bloc” dan wel “groepsgewijze” wijziging. Gesteld noch gebleken is dat van een dergelijke wijziging sprake is geweest. Voor de totstandkoming van de nieuwe Monachus-verzekering per 1 januari 2009 met een gewijzigde premiegrondslag was uiteraard de instemming vereist van LP. Dat LP de verzekeringsovereenkomst tussentijds heeft opgezegd naar aanleiding van de al in 2008 aangekondigde verandering van de premiegrondslag en de daaruit voortvloeiende premieverhoging, heeft LP echter niet gesteld. Mitsdien moet worden aangenomen dat zij (stilzwijgend) heeft ingestemd met die wijziging.
6.7.9.
De vraag die thans nog moet worden beantwoord is of [assurantiën] de premie die LP jegens [verzekeraar 1] uit hoofde van de Monachus-verzekering verschuldigd is, juist bij LP in rekening heeft gebracht. [assurantiën] heeft als productie 12 bij memorie van antwoord een uitwerking van de rekening-courant in het geding gebracht en daarnaast gesteld dat zij over 2003 een bedrag van € 7.328,43 bij LP in rekening heeft gebracht. Bij akte uitlating heeft LP naar voren gebracht dat de hoogte van de door [assurantiën] in rekening gebrachte premies niet in geschil is. Het hof gaat er daarmee van uit dat [assurantiën] de volgende premie voor de Monachus-verzekering bij LP in rekening heeft gebracht:
- over 2003 € 7.328,43, gebaseerd op 15 fte x € 456,50, vermeerderd met 7% assurantiebelasting;
- over 2004 € 7.328,43, gebaseerd op 15 fte x € 456,50, vermeerderd met 7% assurantiebelasting;
- over 2005 € 7.328,43, gebaseerd op 15 fte x € 456,50, vermeerderd met 7% assurantiebelasting;
- over 2006 € 14.446,07 (€ 7.328,43 + € 7.117,64), gebaseerd op 15 fte x € 900,00, vermeerderd met 7% assurantiebelasting;
- over 2007 € 14.445,00, gebaseerd op 15 fte x € 900, vermeerderd met 7% assurantiebelasting;
- over 2008 € 6.259,50, gebaseerd op 6,5 fte x € 900,00, vermeerderd met 7% assurantiebelasting tot 1 maart 2008 en 7,5% vanaf 1 maart 2008;
- over 2009 € 15.367,13 (€ 6.288,75 + € 9.078,38).
Verder is tussen partijen niet in geschil dat op 15 mei 2007 een bedrag van € 16.371,00 door [assurantiën] is verrekend c.q. terugbetaald terzake van te veel in rekening gebrachte premie voor de Monachus-verzekering omdat een onjuist aantal fte was gehanteerd (15 ipv 6,5 fte).
6.7.10.
De hiervoor genoemde premies die door [assurantiën] bij LP in rekening zijn gebracht, komen overeen met de premies die LP aan [verzekeraar 1] diende te betalen. Het hof is niet gebleken dat er door [assurantiën] premie aan LP in rekening is gebracht, die zij niet aan [verzekeraar 1] verschuldigd was en ook is niet gebleken dat er premie onverschuldigd is betaald, zoals door LP gesteld. Daarnaast constateert het hof dat LP geen grief heeft aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank dat LP aan de brief van 30 mei 2007 van [assurantiën] (zie onder 6.1. sub f) niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij het bedrag van € 7.117,64 niet langer verschuldigd was, zodat het hof van die verschuldigdheid uitgaat. Anders dan LP heeft gesteld, is de door haar betaalde premie voor de Monachus-verzekering daarom niet onverschuldigd betaald. Het beroep dat LP heeft gedaan op opschorting van de betaling van de verschuldigde premie omdat de premie voor de Monachus-verzekering verkeerd berekend is faalt.
6.7.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de vordering in conventie van [assurantiën] terecht heeft toegewezen voor zover die de door LP onbetaalde premie betreft. Dat geldt ook voor de veroordeling van LP tot betaling van de wettelijke handelsrente en de veroordeling tot betaling van de proceskosten nu LP daartegen geen ander bezwaar heeft aangevoerd dan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat LP de door [assurantiën] gevorderde premie verschuldigd is.
rechtsbetrekking LP en [assurantiën] als assurantietussenpersoon
6.8.1.
LP heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [assurantiën] als assurantietussenpersoon toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenissen doordat zij niet jaarlijks voorafgaand aan het jaar bij LP heeft geïnformeerd naar het aantal fte’s dat in de onderneming van LP werkzaam was. Zij stelt dat de gevolgen van deze wanprestatie “op het bordje” van [assurantiën] terechtkomen (66 mvg) en dat zij in verband daarmee te veel premie heeft betaald (83 mvg). Verder heeft zij gesteld dat de nadelige gevolgen van dit niet nakomen voor rekening en risico van [assurantiën] komen en dat de door LP geleden schade dient te worden vergoed (118 mvg). Naar het hof hieruit begrijpt en naar ook [assurantiën] had behoren te begrijpen, heeft LP de gestelde tekortkoming van [assurantiën] (mede) aan haar vordering betreffende de volgens haar te veel betaalde premie ten grondslag gelegd. De vordering is in zoverre (ook) een vordering strekkende tot de betaling van een schadevergoeding.
6.8.2.
Op grond van de Monachus-brochure naar aanleiding waarvan de verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen, diende [assurantiën] als assurantietussenpersoon jaarlijks bij LP te informeren naar het aantal fte’s waarin de medewerkers van LP in de onderneming van LP werkzaam waren en diende zij, zo de opgave van LP daartoe aanleiding gaf, te bewerkstelligen dat de verzekeringsovereenkomst voor zover die de te betalen premie betreft werd aangepast. [assurantiën] heeft niet weersproken dat zij die verplichting niet is nagekomen. Evenmin heeft [assurantiën] aangevoerd dat die tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. [assurantiën] is daarom gehouden tot vergoeding van de door LP als gevolg van die tekortkoming geleden schade.
6.8.3.
Uitgaande van de toewijzing van de vordering van [assurantiën], bestaat die schade in beginsel uit het verschil tussen enerzijds de premie die LP op grond van de Monachus-verzekering over 2004 tot en met 2008 op grond van de polis (zie hiervoor) in rekening heeft gebracht en anderzijds hetgeen in rekening had moeten worden gebracht als [assurantiën] aan haar hiervoor genoemde verplichting zou hebben voldaan en de verzekeringsovereenkomst naar aanleiding daarvan zou zijn geactualiseerd. Omdat die verplichting op grond van de Monachus-brochure voor [assurantiën] niet eerder bestond dan eind 2003, heeft deze geen betrekking op de in 2003 in rekening gebrachte premie, zodat deze premie op basis van 15 fte’s geacht moet worden correct te zijn berekend. Voorts ziet de verplichting niet op 2009, omdat voor dat jaar een andere premiegrondslag bestond dan het aantal fte’s waarin de medewerkers van LP werkzaam zijn geweest en LP niet heeft gesteld dat zij met de wijziging niet akkoord is gegaan (zie hiervoor onder 6.7.10).
6.8.4.
LP stelt dat van 2004 tot en met 2008 sprake is geweest van de volgende aantallen fte’s: 7,13 fte’s in 2004, 5,29 fte’s in 2005, 3,92 fte’s in 2006, 4,02 fte’s in 2007 en 3,46 fte’s in 2008. Ter onderbouwing van het door LP gestelde aantal fte’s in 2004 tot en met 2008 heeft LP in eerste aanleg verwezen naar loonverzamelstaten (prod. 3 tot en met 8 cva in conv, eis in rec.) en in hoger beroep naar jaaropgaven en een brief van een accountant (prod. 31 tot en met 38 mvg).
6.8.5.
[assurantiën] heeft hiertegen allereerst aangevoerd dat de door LP gestelde fte’s niet juist zijn omdat LP ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de twee fte’s waarin de twee directeuren van LP, de heer [directeur 1 van LP] sr. en de heer [directeur 2 van LP] jr., werkzaam waren.
Het hof verwerpt dit verweer. Tussen partijen is niet in geschil dat de premie voor de Monachus-verzekering krachtens de verzekeringsovereenkomst moet worden berekend op basis van een bepaald bedrag per full time medewerker waarvan de kostenplaats rust op de onderneming en dat ook directieleden onder deze definitie kunnen vallen. Dit is als zodanig ook vermeld in de Monachus-brochure. LP heeft met verwijzing naar een als productie 57 bij memorie van grieven overgelegde verklaring van de accountant van LP aangevoerd dat [directeur 1 van LP] slechts aandeelhouder is van LP (en geen directeur) en geen salaris van LP ontvangt, terwijl [directeur 2 van LP] jr. weliswaar directeur is van LP maar evenmin salaris krijgt van LP, zodat ten aanzien van beiden geen kosten op de onderneming drukken. Een en ander is door [assurantiën] niet (gemotiveerd) weersproken. De heren [directeuren van LP] zijn dus geen medewerkers waarvan de kostenplaats rust op de onderneming en tellen dus niet mee voor de bepaling van de premie.
6.8.6.
[assurantiën] heeft verder ter betwisting van de door LP gestelde fte’s aangevoerd dat de opgave van LP aangaande de fte’s steeds wisselt. Zij wijst erop dat de opgave aan de hand van de jaaropgaven afwijkt van de eerdere opgave in eerste aanleg aan de hand van de loonverzamelstaten. Verder wijkt die opgave af van de opgave van het aantal fte’s in de offerte (15 fte), van een als productie 6 bij conclusie van antwoord in reconventie verstrekte opgave en van een opgave die LP voorafgaande aan de comparitie na aanbrengen heeft gedaan, zo stelt [assurantiën].
6.8.7.
Het hof constateert dat de opgave van het aantal fte’s bij memorie van grieven aan de hand van de jaaropgaven, voor zover hier relevant, niet noemenswaardig afwijkt van de opgave van de fte’s aan de hand van de loonverzamelstaten. Productie 6 bij conclusie van antwoord in reconventie bevat geen opgave van het aantal fte’s, terwijl de opgave die LP voorafgaande aan de comparitie na aanbrengen heeft verstrekt niet is overgelegd. Dat het aantal fte’s niet op een correcte manier aan de hand van de jaaropgaven of de loonverzamelstaten kan worden bepaald, is door [assurantiën] niet gesteld. Het hof gaat daarom uit van de juistheid daarvan, wat er verder ook zij van de consistentie van de opgaven van de fte’s door LP.
6.8.8.
[assurantiën] heeft verder aangevoerd dat partijen naar aanleiding van de klacht van LP dat het aantal voor de berekening van de premie gebruikte fte’s niet juist was met elkaar hebben afgesproken dat in verband met te veel betaalde premie in het verleden een bedrag van € 16.371,00 zou worden gerestitueerd, gebaseerd op een aantal van 6,5 fte’s in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2007. Zij stelt dat zij er daarmee op mocht vertrouwen dat de kwestie aangaande de betaalde premie betreffende de jaren 2004 tot en met 2007 definitief geregeld was. Zij verwijst naar de als productie 16 bij memorie van antwoord overgelegde polis en stelt dat de afspraak daarin is verwerkt.
6.8.9.
Het hof overweegt dat de afspraak met LP die [assurantiën] volgens haar eigen stellingen namens [verzekeraar 1] heeft gemaakt, niet automatisch betekent dat LP deze afspraak ook met [assurantiën] als assurantietussenpersoon heeft gemaakt ter definitieve vaststelling van de schade die LP als gevolg van de fout van [assurantiën] heeft geleden. Dat van die laatstgenoemde afspraak sprake is geweest, heeft [assurantiën] niet gesteld, althans onvoldoende onderbouwd. Het verweer gaat daarom niet op.
6.8.10.
Nu de juistheid van de door LP gestelde fte’s vaststaat en de door [assurantiën] gestelde afspraak haar niet ontslaat van haar aansprakelijkheid jegens LP voor de gevolgen van haar tekortkoming, is het hof in staat om de schade te berekenen. Uitgaande van de door LP gestelde fte’s over 2004 tot en met 2008 en een op grond van de verzekeringsovereenkomst verschuldigde premie van € 456,50 in 2004 en 2005 en € 900,00 in 2006, 2007 en 2008, zou LP de volgende premie, inclusief assurantiebelasting, hebben moeten betalen als [assurantiën] haar verplichting zou zijn nagekomen:
2004: € 3.482,68 (7,13 fte x € 456,50 x 1,07)
2005: € 2.583,93 (5,29 fte x € 456,50 x 1,07)
2006: € 3.774,96 (3,92 fte x € 900,00 x 1,07)
2007: € 3.871,26 (4,02 fte x € 900,00 x 1,07)
2008: € 3.344,96 (3,46 fte x € 900,00 x 2/12 x 1,07 + 3,46 fte x € 900,00 x 10/12 x 1,075).
[assurantiën] heeft nog gesteld dat de premiestelling over 2003 en 2004 € 577,25 in plaats van € 456,50 was, maar gelet op hetgeen in de offerte en in de door haar zelf verzonden brieven (30 mei 2007 en 29 oktober 2008) is vermeld, heeft zij dit standpunt onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
6.8.11.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat LP (op grond van de polissen, jegens Zurich, waarvoor [assurantiën] de premie incasso verzorgt) over de periode 2004 tot en met 2009 gehouden was tot betaling van € 33.436,43 ter zake van premie voor de Monachus-verzekering. Indien [assurantiën] haar verplichting zou zijn nagekomen, zou LP slechts een premie van € 17.057,79 verschuldigd zijn geweest. De schade die LP lijdt als gevolg van de tekortkoming van [assurantiën] bedraagt derhalve € 16.378,64. [assurantiën] is wettelijke rente verschuldigd over de schade vanaf het moment waarop de schade is geleden. De stellingen van partijen stellen het hof niet in staat om dit moment (waarschijnlijker is: deze momenten) precies te bepalen. Het hof zal de vordering sub 2 van LP daarom aldus toewijzen dat [assurantiën] wordt veroordeeld tot betaling van € 16.378,64 aan LP, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot de dag van voldoening.
motorrijtuigenverzekeringen
6.9.1.
LP stelt dat nu er geen sprake was van achterstallige premiebetaling ter zake van de Monachus-verzekering, [assurantiën] de motorrijtuigenverzekeringen van LP voor twee bedrijfsauto’s (een Mercedes en een BMW) met ingang van 1 december 2009 ten onrechte heeft geroyeerd. Daarnaast stelt zij dat zij begin december 2009 bereid was om de premie voor de motorrijtuigenverzekeringen te betalen, maar dat [assurantiën] haar heeft medegedeeld geen deelbetalingen te accepteren. Zij stelt dat zij als gevolg van het royement enige tijd een duurdere verzekering diende aan te gaan bij [verzekeraar 2] op grond waarvan zij € 1.816,52 meer premie heeft betaald dan dat zij op grond van de via [assurantiën] gesloten motorrijtuigenverzekeringen zou hebben betaald. Daarnaast stelt zij dat zij in de maand december 2009 geen verzekering heeft kunnen afsluiten waardoor zij gebruik heeft moeten maken van een koeriersdienst om bestellingen bij de klanten af te leveren en [directeur 2 van LP] met zijn privé-auto bestellingen heeft moeten rondbrengen. De kosten in verband met de koeriersdienst zijn € 346,47 en de kosten die verbonden waren aan het gebruik van de privé-auto € 1.500,00 (3000 km x € 0,50), zo stelt LP.
6.9.2.
[assurantiën] heeft onder meer aangevoerd dat de verzekeraar van de motorrijtuigenverzekeringen bevoegd was om de dekking op te schorten of de verzekeringen te beëindigen omdat LP de premie daarvan niet had betaald. Zij betwist dat zij heeft meegedeeld geen deelbetalingen te accepteren. Voorts betwist zij dat LP als gevolg van een eventuele tekortkoming de door LP gestelde schade heeft geleden.
6.9.3.
Zoals het hof hiervoor (r.o. 6.7.12) heeft overwogen, heeft LP de premie waarvan [assurantiën] betaling heeft gevorderd ten onrechte onbetaald gelaten. Niet in geschil is dat die premie tevens ziet op de premie voor de motorrijtuigenverzekering (54 mvg). Op grond van artikel 3.2 sub b onder 4 van de toepasselijke algemene voorwaarden, vormt dit een grond voor de verzekeraar om de verzekeringsovereenkomst door opzegging te beëindigen indien de verzekeraar de verzekeringnemer na het verstrijken van de premievervaldag vruchteloos tot betaling van die premie heeft aangemaand. Volgens deze polisbepaling eindigt de verzekering in zo’n geval op de in de opzeggingsbrief genoemde datum, zij het in geval van niet-tijdige betaling niet eerder dan twee maanden na de datum van dagtekening van de opzeggingsbrief.
6.9.4.
Bij brief van 21 september 2009 heeft [assurantiën] LP verzocht om tot dan toe onbetaald gelaten premie ten bedrage van € 26.297,24 uiterlijk 5 oktober 2009 te betalen, bij gebreke waarvan is medegedeeld dat alle verzekeringen met onmiddellijke ingang geroyeerd zullen worden. Naar het oordeel van het hof dient deze brief te worden aangemerkt als een opzeggingsbrief waarin LP tot betaling van de premie is aangemaand als bedoeld in artikel 3.2 sub b onder 4 van de algemene voorwaarden en had LP daaruit redelijkerwijs moeten opmaken dat het aangekondigde royement ook voor de motorrijtuigenverzekeringen zou gelden. Anders dan LP stelt, behoefde [assurantiën] dit niet uitdrukkelijk aan LP mede te delen. Op grond van de bepaling in de algemene voorwaarden zijn de motorrijtuigenverzekeringen twee maanden na de datum van de dagtekening van de opzeggingsbrief, derhalve op 21 november 2009 geëindigd.
6.9.5.
Gelet op de datum waarop de motorrijtuigenverzekeringen volgens de bepaling in de algemene voorwaarden zijn geëindigd, was betaling door LP van de premie voor die verzekeringen in december 2009 niet meer aan de orde. De stellingen van LP dat [assurantiën] heeft geweigerd om die betaling te accepteren, behoeven daarom geen bespreking.
6.9.6.
Voor zover de stellingen van LP zo moeten worden begrepen dat [assurantiën] een fout heeft gemaakt, doordat zij ervoor heeft gezorgd dat de motorrijtuigenverzekeringen eerder dan 21 november 2009 zijn geëindigd, heeft zo’n fout – veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat daarvan sprake is – niet geleid tot de gestelde schade. Indien die fout niet zou zijn gemaakt, zouden de verzekeringen immers overeenkomstig het bepaalde in de algemene voorwaarden op 21 november 2009 geëindigd zijn.
6.9.7.
De vordering van LP tot vergoeding van de als gevolg van het royement van de motorrijtuigenverzekeringen geleden schade dient te worden afgewezen.
buitengerechtelijke kosten
6.10.1
LP stelt dat zij, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt die zij begroot op € 5.259,98 (2 punten van het liquidatietarief in eerste aanleg en 2 punten van het liquidatietarief in hoger beroep). Zij stelt in algemene zin dat zij zelf (de heren [directeuren van LP]) veel tijd en energie heeft gestoken in het overtuigen van [assurantiën] dat zij haar verplichtingen diende na te komen. Daarnaast heeft de advocaat van LP meerdere malen gecorrespondeerd met (de advocaat van) [assurantiën], heeft de advocaat “de situatie uit de doeken gedaan” en heeft hij meermaals getracht om alsnog in onderling overleg tot overeenstemming te geraken.
6.10.2.
Het hof overweegt dat LP niet voldoende onderbouwd heeft toegelicht hoe zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. Zonder die toelichting is de feitelijke grondslag van de vordering onvoldoende duidelijk. LP heeft daarom niet aan haar stelplicht voldaan, zodat de gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen.
conclusie en proceskosten
6.11.1.
Met het voorgaande zijn de grieven behandeld. De conclusie is dat het vonnis waarvan beroep moet word vernietigd voor zover de rechtbank de vordering in reconventie van LP heeft afgewezen. Opnieuw recht doende, zal het hof die vordering alsnog toewijzen in die zin dat [assurantiën] wordt veroordeeld tot betaling van € 16.378,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot de dag van voldoening. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient [assurantiën] in de proceskosten van de reconventie in eerste aanleg te worden veroordeeld. Voor zover aan de zijde van LP gevallen, begroot het hof deze kosten op € 1.302,75 (2,25 x € 579,00), waarbij de werkzaamheden in verband met de comparitie en de door LP op 26 januari 2011 genomen akte voor de helft aan de reconventie worden toegerekend.
6.11.2.
Voor het overige dient het vonnis van de rechtbank te worden bekrachtigd. Er bestaat geen grond om hetgeen LP uit hoofde van dat vonnis aan [assurantiën] heeft voldaan te restitueren, zodat de vordering van LP die daarop ziet moet worden afgewezen.
6.11.3.
Nu partijen in hoger beroep over en weer op enkele punten in het gelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in appel compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.11.4.
Hetgeen LP meer of anders heeft gevorderd dan hiervoor toewijsbaar is geoordeeld, dient te worden afgewezen.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vordering in reconventie is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [assurantiën] tot betaling van € 16.378,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot de dag van voldoening;
veroordeelt [assurantiën] in de kosten van het geding in eerste aanleg in de reconventie, deze voor zover aan de zijde van LP gevallen begroot op € 1.302,75;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, L.W. Louwerse en W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juli 2015.
griffier rolraadsheer