ECLI:NL:GHSHE:2015:2716

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
F 200.160.438-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de omgangsregeling met zijn kinderen is vastgesteld. De vader verzocht om omgang met de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen en de helft van de schoolvakanties. De moeder verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2015 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen hebben hun mening kenbaar gemaakt, waarbij zij aangaven geen contact met hun vader te willen. Het hof overweegt dat de vader sinds 2009 geen contact meer heeft gehad met de kinderen en dat de kinderen emotioneel afstand van hem hebben genomen. Het hof concludeert dat er geen ruimte is voor een zorgregeling met fysiek contact, gezien de onplezierige herinneringen van de kinderen aan eerdere contacten met hun vader en zijn afwezigheid in hun leven. De vader heeft de kans om via e-mail contact te leggen met de kinderen niet benut. Het hof wijst het hoger beroep van de vader af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 juli 2015
Zaaknummer: F 200.160.438/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/183004 / FA RK 13-1673
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.L. Crutzen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kikken.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 november 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader omgang met de kinderen kan hebben gedurende één weekend per veertien dagen vanaf vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg overeen te komen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 januari 2015, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. Namens de raad is de heer [vertegenwoordiger Raad] verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle partijen en de raad de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 1998 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1] ), op [geboortedatum 1] 1999 te [woonplaats 1] ;
  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ), op [geboortedatum 2] 2002 te [woonplaats 1] ;
  • [kind 3] (hierna: [kind 3] ), op [geboortedatum 2] 2002 te [woonplaats 1] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen en de kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 29 november 2006 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 12 februari 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In het door partijen op 21 september 2006 ondertekende echtscheidingsconvenant zijn zij overeengekomen dat de omgang tussen de vader en de kinderen in onderling overleg tussen partijen wordt geregeld en dat partijen afzien van nadere, concrete, afspraken.
3.3.1.
De vader heeft de rechtbank vervolgens verzocht een zorgregeling vast te leggen waarbij hij gerechtigd is om één weekend per veertien dagen contact te hebben met de kinderen alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. De vader heeft tevens verzocht te bepalen dat de moeder hem ieder half jaar dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon van de kinderen en hun vermogen en daaromtrent te nemen beslissingen.
3.3.2.
Bij beschikking van 14 januari 2014 heeft de rechtbank het verzoek van de vader voor wat betreft de informatieregeling toegewezen.
Ten aanzien van zijn verzoek om contact met de kinderen, heeft de rechtbank de raad verzocht om hiernaar onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren.
3.3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het advies van de raad, zoals geformuleerd in zijn rapport van 5 maart 2014, opgevolgd en de door partijen in de beschikking van 29 november 2006 opgenomen regeling met betrekking tot de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en bepaald dat de vader één keer per kwartaal een e-mail doet toekomen aan de kinderen, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, aan dat de vastgestelde zorgregeling niet als omgang kan worden gekwalificeerd. De vader en de kinderen kunnen niet in elkaars gezelschap verkeren en kunnen niet reageren op vragen, opmerkingen, situaties, elkaars aanwezigheid en nabijheid. De regeling van één e-mail per kwartaal is te vrijblijvend en nodigt naar de mening van de vader niet uit tot enige verdere interactie. De vader en de kinderen weten immers niet wat er in diens individuele situatie speelt, wat ieder bezig houdt en waar zij mee bezig zijn.
De vader stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het raadsonderzoek niet gaat om waarheidsvinding, maar om een afweging van belangen aan de hand van relevante informatie. Volgens de vader kan er geen belangenafweging plaatsvinden aan de hand van relevante informatie wanneer deze informatie niet wordt getoetst op juistheid. Dit speelt des te meer nu partijen uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd. De vader is van mening dat de raad geheel voorbij is gegaan aan zijn brief d.d. 16 maart 2014 en dat het rapport is gekleurd ten voordele van de moeder. Verder gaat de raad geheel voorbij aan de mogelijkheid dat de moeder misschien wel de omgang frustreert en de kinderen manipuleert in hun opstelling naar de vader toe.
3.5.
De moeder betwist de stellingen van de vader. In haar verweerschrift voert ze, kort samengevat, aan dat de vader volledig voorbij gaat aan het belang van de kinderen. De kinderen hebben de vader al sinds 2009 niet meer gezien. De vader ontkent dit, doch de kinderen hebben dit tegenover de raad bevestigd en [kind 1] heeft dit nogmaals bevestigd tijdens het minderjarigenverhoor bij de rechtbank.
De moeder stelt voorts dat zij de vader in 2012 heeft getraceerd en dat de kinderen de vader hebben gebeld. Tijdens dat telefoongesprek gaven de kinderen aan dat zij teleurgesteld waren in hun vader. De vader verweet de kinderen vervolgens geen respect voor hem te hebben en verbrak de verbinding. Dit telefoongesprek is het enige contactmoment geweest in de afgelopen vijf jaren. Inmiddels hebben de kinderen emotioneel afstand genomen van de vader en willen zij op geen enkele wijze nog contact met hem. De moeder constateert dat de behoefte van de vader om contact met de kinderen te hebben de kinderen dermate belast dat zij onverklaarbare fysieke klachten vertonen en ook emotioneel niet lekker in hun vel zitten. De moeder betreurt dat de vader daar ogenschijnlijk geen oog voor heeft.
Volgens de moeder heeft de raad terecht overwogen dat er thans geen ruimte bestaat voor enig persoonlijk contact. De vader dient eerst een situatie te creëren waarin er weer vertrouwen ontstaat bij de kinderen, waarbij de vader het tempo van de kinderen moet volgen. De moeder merkt op dat de vader tot op heden geen e-mail aan de kinderen heeft gestuurd.
Ten aanzien van de grief van de vader tegen het raadsrapport, meer specifiek: dat de moeder de omgang tussen de vader en de kinderen zou frustreren, stelt de moeder dat zij zich altijd heeft ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen te laten plaatsvinden. Het is de vader die sinds vijf jaar geen enkele betrokkenheid meer heeft getoond. Bij een belangenafweging acht de moeder het evident dat de belangen van de kinderen zwaarder wegen dan de belangen van de vader.
Tot slot merkt de moeder op dat zij, zoals zij dit altijd heeft gedaan, de kinderen zal blijven motiveren en stimuleren in het e-mailcontact met de vader.
3.6.
De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn eerder uitgebrachte advies in het rapport van 5 maart 2015. De raad is van mening dat de rechtbank op goede gronden tot de huidige beslissing is gekomen en adviseert het hof om tot bekrachtiging van de bestreden beschikking over te gaan.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Een door de rechter te treffen regeling kan op grond van artikel 1:253a lid 2a BW een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
Het hof stelt voorop dat naar zijn oordeel niet valt in te zien waarom, onder de omstandigheden welke zich hier voordoen en welke hieronder nader worden besproken, de door de rechtbank bepaalde regeling, inhoudende periodieke e-mailberichten van de vader aan de kinderen, geen regeling zou zijn zoals in laatstgenoemde wetsbepaling bedoeld.
3.7.2.
Het hof constateert voorts dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in hun vroege kinderjaren grotendeels zonder hun vader zijn opgegroeid. Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de vader in de periode van januari 2003 tot medio 2006 in detentie heeft verbleven; [kind 1] was toen drie jaar oud en de tweeling was nog maar net geboren. Kort na de vrijlating van de vader zijn partijen definitief uit elkaar gegaan. In de periode daarna, van 2006 tot 2009, hebben de kinderen weliswaar op frequente basis contact gehad met hun vader, evenwel hebben zij aan het hof in raadkamer verklaard dat zij geen fijne herinneringen hebben aan deze contactmomenten.
Verder volgt uit de stukken en uit hetgeen de kinderen het hof hebben verteld, dat de vader uit zich zelf sinds 2009 niets meer van zich heeft laten horen.
Het hof kan zich indenken dat het uitblijven van enig initiatief van de vader in het zoeken van contact met zijn dochters heeft bijdragen aan de openlijke teleurstelling waarmee de kinderen thans over hun vader denken en spreken en bovenal dat de kinderen hierdoor zijn verhard in hun standpunt dat zij absoluut niets meer met hun vader te maken willen hebben, zoals zij hebben verklaard in raadkamer. Het hof constateert dat er thans bij de kinderen geen enkele ruimte is om te komen tot een zorgregeling waarbij daadwerkelijk sprake zou zijn van fysiek contact tussen de vader en zijn dochters.
Gelet op enerzijds de onplezierige herinneringen die de kinderen hebben aan de contacten met hun vader in de periode 2006-2009 en anderzijds het gegeven dat de vader in de overige kinderjaren van [kind 1] , [kind 3] en [kind 2] grotendeels afwezig en/of onbereikbaar is geweest, en gelet tenslotte ook op de huidige leeftijd van de kinderen ( [kind 1] is inmiddels vijftien jaar oud en de tweeling is dertien jaar oud) is het hof van oordeel dat bij de besluitvorming veel gewicht moet worden toegekend aan de mening van de kinderen .
3.7.3.
Het hof overweegt in het licht van het voorgaande voorts dat de vader de handreiking die hem is gegeven door de beslissing van de rechtbank, om te starten met het e-mailen naar de kinderen, ten onrechte naast zich neer heeft gelegd. Tussen de datum van de bestreden beschikking en de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader drie gelegenheden (september 2014, januari 2015 en april 2015) voorbij laten gaan, waarin het hem was toegestaan contact te zoeken met de kinderen door middel van het versturen van een e-mailbericht.
Op vragen van het hof heeft de vader ter zitting verklaard dat hij niet kan e-mailen omdat hij vanwege zijn gebrekkige scholing de Nederlandse schrijftaal onvoldoende machtig is. Het hof heeft de vader voorgehouden dat hij daarbij hulp had kunnen zoeken, bijvoorbeeld van Maatschappelijk werk, waarop de vader heeft geantwoord dat dat niets zou uithalen, omdat hij niet over een computer beschikt. Toen het hof daarop aangaf dat er op openbare plaatsen, zoals bibliotheken, mogelijkheden zijn om kosteloos te kunnen e-mailen, heeft de vader aangegeven dat hij ander contact met de kinderen wenst dan via de e-mail, omdat hij als vader daarop recht heeft.
Het hof merkt op dat de vader ter zitting zonder merkbare moeite in staat is geweest om zich begrijpelijk uit te drukken in de Nederlandse taal. Het hof ziet dan ook geen enkel reëel beletsel, in tegenstelling tot wat de vader stelt, waarom de vader geen hulp heeft kunnen zoeken binnen of buiten zijn netwerk om te komen tot het verzenden van e-mail berichten aan zijn kinderen. De vader persisteert nadrukkelijk, ook ter zitting van het hof, dat hij zijn kinderen fysiek bij zich dient te hebben. Het hof kan daarom niet anders dan concluderen dat de vader om hem moverende redenen tot dusverre geen uitvoering wenst te geven aan de door de rechtbank vastgelegde e-mailcontactregeling. Met de raad, zoals ter zitting verwoord, betreurt het hof dat de vader niet meewerkt aan wat thans nog realiseerbaar is in het contact met zijn dochters. De vader geeft daarmee blijk onvoldoende in staat te zijn zich in de kinderen te verplaatsen.
3.7.4.
Op grond van het bovenstaande, rekening houdend met de mening van de kinderen en de opstelling van de vader tot nu toe, is het hof van oordeel dat er geen sprake kan zijn van een uitvoering van een daadwerkelijke fysieke zorgregeling tussen de vader en de kinderen, zoals de vader voorstaat. Het verzoek van de vader in hoger beroep zal dan ook worden afgewezen.
Indien de vader daadwerkelijk het contact met zijn dochters wenst te herstellen, raadt het hof de vader met klem aan om alsnog gebruik te maken van zijn recht om [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] eenmaal per kwartaal een e-mailbericht te sturen, zodat er een begin van contact kan worden gemaakt en de vader de kinderen kan laten zien dat hij daadwerkelijk in hen geïnteresseerd is en oprecht is in zijn bedoelingen.
3.7.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof het hoger beroep van de vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en J.H.J.M. Mertens-Steeghs en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.