ECLI:NL:GHSHE:2015:2714

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
F 200.158.598-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en meerderjarigheid van een kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn verzoek om de alimentatie voor zijn meerderjarige kind, [verweerder sub 2], te verlagen of op nihil te stellen, werd afgewezen. De man had eerder bij het gerechtshof Den Haag geappelleerd, maar dat hof verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De man verzocht om de alimentatie met terugwerkende kracht te verlagen, terwijl de vrouw verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2015 was [verweerder sub 2] niet aanwezig, en de man werd bijgestaan door een waarnemend advocaat. De bewindvoerder van de vrouw verklaarde dat zij de procedure van de vrouw had overgenomen. Het hof constateerde dat [verweerder sub 2] op [geboortedatum] 2012 de meerderjarige leeftijd had bereikt en dat hij sindsdien zelf procespartij was. Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek voor de periode vóór de meerderjarigheid van [verweerder sub 2].

Het hof concludeerde dat [verweerder sub 2] geen behoefte had aan een onderhoudsbijdrage, omdat hij geen verweer had gevoerd en niet ter zitting was verschenen. De bestreden beschikking werd vernietigd en de alimentatie werd vastgesteld op nihil met ingang van de meerderjarigheid van [verweerder sub 2]. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 juli 2015
Zaaknummer: F 200.158.598/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/274342 / FA RK 14-553
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer,
tegen
[bewindvoerder], handelende onder de naam ‘Bureau [bewindvoerder],’ gevestigd te [vestigingsplaats],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die aan de rechthebbende,
[verweerster sub 1], wonende te [woonplaats 2], toebehoren of zullen toebehoren,
hierna te noemen: verweerster sub 1,
advocaat: mr. C. Hokken.
en
[verweerder sub 2]
wonende te [woonplaats 2],
verweerder sub 2,
hierna te noemen: [verweerder sub 2].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man heeft aanvankelijk bij het gerechtshof Den Haag geappelleerd tegen de bestreden beschikking. Bij beschikking van 22 oktober 2014 heeft dat gerechtshof zich onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en is de zaak verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie (van het hof Den Haag) op 1 oktober 2014, heeft de man verzocht (naar het hof begrijpt:) voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, met ingang van januari 2003, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, de alimentatie ten behoeve van de hierna nader te noemen [verweerder sub 2] op nihil te stellen, dan wel te verminderen met een bedrag dat het hof juist acht.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2014, heeft de vrouw verzocht de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tevens heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen in de proceskosten.
2.4.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. N. Schuerman, waarnemend advocaat voor mr. De Brouwer;
  • verweerster sub 1 en mevrouw [verweerster sub 1] ( hierna: de vrouw), bijgestaan door mr. Hokken.
[verweerder sub 2] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.2.
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014: 525 de procedure van de vrouw heeft overgenomen en dat de bewindvoerder – en niet de vrouw – in dit hoger beroep als formele procespartij dient te worden aangemerkt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 juni 2014;
  • de brief van hof Den Haag met als bijlage de beschikking van 22 oktober 2014;
  • de V-formulieren met bijlagen van mr. H.F.A. Notenboom (kantoorgenoot van mr. De Brouwer) d.dis 21 november 2014, 17 april 2014 en 2 juni 2015;
  • het V-formulier d.d. 27 mei 2015 met bijlagen van mr. Hokken.

3.De beoordeling

3.1.
De man en de vrouw zijn van [huwelijksdatum] 1994 tot 23 april 1998 met elkaar gehuwd geweest.
Tijdens dit huwelijk is, voor zover thans relevant, geboren:
- [verweerder sub 2], verweerder sub 2 in hoger beroep, op [geboortedatum] 1994 te [plaats].
Het hof constateert dat [verweerder sub 2] op [geboortedatum] 2012 de meerderjarige leeftijd heeft bereikt.
3.2.
Bij beschikking van 23 januari 1998 is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder sub 2] bepaald op fl. 250,= (€ 113,45) per maand.
3.3.1.
De man heeft bij verzoekschrift eerste aanleg, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 30 januari 2014, [verweerder sub 2] in een procedure betrokken waarin hij, kort gezegd, heeft verzocht de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [verweerder sub 2] op nihil, dan wel op een lager bedrag te stellen, met ingang van 1 januari 2004, althans met ingang van september 2010, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
3.3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek voor zover dit ziet op de ingangsdatum gelegen vóór [geboortedatum] 2012, nu de man zijn verzoek betreffende die periode had moeten richten tot de wettelijke vertegenwoordiger van de toen nog minderjarige [verweerder sub 2];
  • het verzoek van de man afgewezen, voor zover dit ziet op een ingangsdatum vanaf [geboortedatum] 2012, nu de vraag of de kinderalimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven bij gebrek aan gegevens onvoldoende door de rechtbank kan worden beantwoord.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zijn appelschrift heeft betrekking op de behoefte van [verweerder sub 2] met ingang van de datum waarop hij meerderjarig is geworden en op de draagkracht van de man sinds 2003.

Periode gelegen vóór [geboortedatum] 2012
Ontvankelijkheid van de man
3.5.1.
Verweerster sub 1 stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de periode gelegen vóór [geboortedatum] 2012, nu de man reeds in eerste aanleg de verweerster sub 1 c.q. de vrouw in de procedure had dienen te betrekken teneinde de belangen van de toen nog minderjarige [verweerder sub 2] te vertegenwoordigen. Het is in strijd met de rechtszekerheid en de goede procesorde indien verweerster sub 1, althans de vrouw, in hoger beroep wel partij zou zijn nu de mogelijkheid is ontnomen om in eerste aanleg verweer te voeren en zij nu slechts één inhoudelijke instantie heeft waarin zij verweer kan voeren.
3.5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de man zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ter zake van de ontvankelijkheid.
3.5.3.
Het hof is van oordeel dat, nu er geen wettelijke basis bestaat om in deze in hoger beroep een procespartij toe te voegen, de man in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de periode gelegen vóór [geboortedatum] 2012 in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Periode gelegen na [geboortedatum] 2012
Behoefte van [verweerder sub 2]
3.6.1.
De man voert primair aan dat [verweerder sub 2] in staat is om geheel in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Voor zover de man bekend is, studeert [verweerder sub 2] niet en is hij, gelet op zijn leeftijd, “arbeidsfit”. Woonlasten heeft [verweerder sub 2] evenmin, nu hij nog bij zijn moeder thuis woont.
Daarnaast stelt de man dat de behoefte van [verweerder sub 2] € 113,45 per maand bedraagt, gelet op de vastgestelde kinderalimentatie in 1998 van fl. 250,= per maand.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.2.
Artikel 1:395a BW bepaalt dat ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Deze verlengde onderhoudsplicht geldt niet alleen jegens de meerderjarige studerende kinderen van 18 tot 21 jaar, maar ook jegens de meerderjarige kinderen van die leeftijd die al dan niet inkomsten uit arbeid hebben. In artikel 1:392 lid 2 BW is bepaald dat voornoemde onderhoudsplicht bestaat ongeacht de behoeftigheid van de jongmeerderjarige. Niettemin dient conform artikel 1:397 lid 1 BW bij de bepaling van de verschuldigde bijdrage voor levensonderhoud rekening te worden gehouden met de behoefte van de onderhoudsgerechtigde.
3.6.3.
Nu de man zich primair op het standpunt stelt dat [verweerder sub 2] in staat is om volledig in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, ligt het op de weg van [verweerder sub 2] om zijn behoefte inzichtelijk te maken.
3.6.4.
Zoals reeds geconstateerd, heeft [verweerder sub 2] op [geboortedatum] 2012 de meerderjarige leeftijd bereikt. Dit betekent dat hij vanaf dat moment zelf procespartij is in de onderhavige zaak en dat hij met ingang van die datum niet langer door de vrouw, althans door de bewindvoerder van de vrouw, in rechte kan worden vertegenwoordigd. In eerste aanleg heeft [verweerder sub 2], anders dan in relatie tot het inkomen van zijn ouders ten tijde van het huwelijk, niets gesteld over zijn behoefte, zodat daaruit niet kan worden afgeleid wat zijn behoefte is na zijn
meerderjarigheid, derhalve vanaf [geboortedatum] 2012. Aan hem is door het hof zelfstandig een termijn verleend voor het indienen van een verweerschrift. Voorts is aan hem een aparte oproep voor de mondelinge behandeling in hoger beroep gezonden. [verweerder sub 2] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man in hoger beroep en hij is ook niet ter zitting van het hof verschenen. Evenmin heeft hij van de mogelijkheid gebruik gemaakt om door middel van het overleggen van een volmacht zijn moeder of zijn advocaat te machtigen om voor hem in hoger beroep in rechte op te treden. Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat
mr. Hokken zich reeds op 17 juni 2014 heeft onttrokken als advocaat van [verweerder sub 2]. Ter zitting van het hof heeft mr. Hokken desgevraagd verklaard dat hij in deze hoger beroepsprocedure niet voor [verweerder sub 2] optreedt.
3.6.5.
Het hof constateert dat [verweerder sub 2], om hem moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in de procedure in hoger beroep verweer te voeren. Deze proceshouding heeft echter tot gevolg dat [verweerder sub 2] het hof niet in staat heeft gesteld om zijn financiële positie en daarmee zijn behoefte aan een onderhoudsbijdrage te beoordelen, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen.
Het hof is dan ook van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat [verweerder sub 2] vanaf [geboortedatum] 2012 geen behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage.
Draagkracht van de man
3.7.
Nu ervan uit moet worden gegaan dat [verweerder sub 2] vanaf [geboortedatum] 2012 geen behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage, behoeft de draagkracht van man geen bespreking meer.
3.7.1.
Op grond van het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en zal het hof de bijdrage die de man dient te voldoen in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder sub 2] met ingang van [geboortedatum] 2012 vaststellen op nihil.
Terugbetalingsverplichting
3.8.
Voor zover aan [verweerder sub 2] over de periode vanaf [geboortedatum] 2012 door de man op basis van de beschikking van 23 januari 1998 onderhoudsbijdragen zijn voldaan, is het hof van oordeel dat [verweerder sub 2] niet gehouden kan worden tot terugbetaling daarvan, gezien de vader-zoon relatie en het gegeven dat de man tot 30 januari 2014 heeft gewacht met het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg.
Proceskosten
3.9.
In het verweerschrift, en zoals nogmaals benadrukt ter zitting van het hof, verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de door de vrouw gemaakte kosten van de onderhavige procedure, omdat de man de vrouw ten onrechte in de procedure heeft betrokken. Bovendien heeft de man nagelaten zijn verzoek deugdelijk te onderbouwen en jaagt hij de vrouw hiermee onnodig op kosten.
3.9.1.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd evenwel onvoldoende aanleiding om af te wijken van de in soortgelijke zaken gebruikelijke compensatie van proceskosten.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de periode gelegen vóór [geboortedatum] 2012;
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft het afgewezen verzoek van de man voor zover dat ziet op een ingangsdatum vanaf [geboortedatum] 2012;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 23 januari 1998 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (thans rechtbank Oost-Brabant);
stelt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder sub 2], geboren op [geboortedatum] 1994 te [plaats], met ingang van [geboortedatum] 2012 vast op nihil;
verstaat dat [verweerder sub 2], voor zover hij over de periode vanaf [geboortedatum] 2012 van de man op basis van de beschikking van 23 januari 1998 onderhoudsbijdragen ontvangen heeft, niet gehouden is tot terugbetaling daarvan;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, J.H.J.M Mertens-Steeghs en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.