ECLI:NL:GHSHE:2015:2710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
F 200.157.350-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en contactregeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de kinderalimentatie en een contactregeling voor hun minderjarige kind, geboren op 21 juni 2010, zijn vastgesteld. De vader verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind op nihil te stellen, terwijl de moeder een bijdrage van € 233,- per maand eiste. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 juni 2015, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet op één lijn zitten wat betreft de opvoeding van hun kind en heeft hen geadviseerd deel te nemen aan een ouderschapsreorganisatietraject. De beslissing van het hof is pro forma aangehouden tot 12 november 2015, om de resultaten van dit traject af te wachten. Het hof heeft de onderhoudsbijdrage van de vader vastgesteld op € 64,- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 april 2011, en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de verzoeken van de vader afwees. De vader heeft recht op een zorgkorting van 15% op de verschuldigde onderhoudsbijdrage, gezien de zorgregeling die is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 juli 2015
Zaaknummer: F 200.157.350/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/275234 / FA RK 14-952
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] (België),
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.E. van Galen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.J.M. Cilissen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] met ingang van 1 april 2011 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- een contactregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige] bij de vader verblijft iedere week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag bij de moeder ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag bij de vader ophaalt, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties in onderling overleg te bepalen, met ingang van de datum van de beschikking van het hof.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 november 2014, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen, dan wel de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 20 februari 2014 te bepalen op € 233,- per maand en een contactregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] elke twee weken een weekend van vrijdagmiddag tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [minderjarige] op zondag naar de moeder terugbrengt, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties in overleg tussen partijen te bepalen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Galen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Cilissen;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 juni 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 22 mei 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 22 mei 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (België).
De vader heeft [minderjarige] erkend. Ingevolge de bestreden beschikking oefenen de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit en heeft [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 28 november 2011, waarvan wijziging wordt verzocht, heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen een bedrag van € 395,- per maand met ingang van 1 april 2011.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- een contactregeling vastgesteld, inhoudende dat er contact plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] om de week van vrijdagmiddag tot zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties in onderling overleg te bepalen, met dien verstande dat de vader [minderjarige] bij aanvang van het contactmoment bij de moeder ophaalt en de moeder [minderjarige] na afloop van het contactmoment bij de vader ophaalt;
- het verzoek van de vader tot nihilstelling van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Zorgregeling
3.5.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar het beroepschrift.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
3.7.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat duidelijk is dat de ouders niet op één lijn zitten met betrekking tot de opvoeding van [minderjarige] , terwijl dit wel steeds belangrijker wordt, naarmate [minderjarige] ouder wordt. De ouders moeten hierover met elkaar in gesprek gaan en de raad adviseert hiervoor ouderschapsreorganisatie.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen desgevraagd verklaard bereid te zijn om tezamen met hun advocaten de mogelijkheid te bespreken van deelname aan gesprekken in het kader van ouderschapsreorganisatie, zoals door de raad is geadviseerd. De mondelinge behandeling is in verband hiermee enige tijd geschorst. Na hervatting hebben partijen aan het hof verklaard dat zij zullen gaan deelnemen aan een ouderschapsreorganisatietraject, voor welk traject partijen zich kunnen wenden tot de Combinatie Jeugdzorg te [vestigingsplaats]
3.8.2.
Nu partijen ter zitting hebben verklaard te gaan deelnemen aan ouderschapsreorganisatie, zal het hof partijen daartoe in de gelegenheid stellen.
Het hof zal de beslissing in de onderhavige zaak vier maanden pro forma aanhouden tot 12 november 2015, teneinde van de resultaten van de ouderschapsreorganisatie kennis te kunnen nemen. De advocaten van partijen worden verzocht vóór genoemde datum het hof schriftelijk in kennis te stellen van het verloop en het resultaat van de ouderschapsreorganisatie. Het verdere verloop van de procedure zal afhangen van de uitkomst van de ouderschapsreorganisatie.
Onderhoudsbijdrage
3.9.
De grieven van de vader richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vader in zijn inleidend verzoek, de behoefte van [minderjarige] en de draagkracht van de vader.
Ontvankelijkheid
3.10.1.
De vader voert aan dat bij beschikking van 28 november 2011 bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage is uitgegaan van onjuiste gegevens. De rechtbank heeft de behoefte en de draagkracht niet zelfstandig beoordeeld en heeft overgenomen waar de moeder om heeft verzocht. Bij de berekening van de behoefte van [minderjarige] en de draagkracht van de vader is uitgegaan van een onjuist inkomen van de vader.
Verder voert de vader aan dat sprake is van wijziging van omstandigheden. De vader heeft per 15 maart 2012 een andere baan en een ander inkomen. De moeder heeft per 18 mei 2012 een andere baan en een ander inkomen. Verder is de vader in februari 2013 verhuisd waardoor zijn woonlasten zijn gewijzigd en is hij gaan samenwonen met een partner die niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Ook is de contactregeling aangepast.
3.10.2.
De moeder voert aan dat nu de vader welbewust geen verweer heeft gevoerd, hij nu niet in de vorm van een herziening alsnog verweer kan voeren om zodoende met terugwerkende kracht een eerdere beschikking ongedaan te maken. Voor zover de informatie waarvan uitgegaan is onjuist was, is dat door de vader zelf veroorzaakt, in die zin dat hij de moeder dan niet goed heeft geïnformeerd over zijn inkomen. De vader geeft met de overgelegde stukken geen volledig beeld van zijn inkomen.
Volgens de moeder is er wel sprake van een relevante wijziging van omstandigheden.
3.10.3.
Evenals de rechtbank overweegt het hof dat het gegeven dat de vader destijds geen verweer heeft gevoerd en ook niet in hoger beroep is gegaan, geen beletsel vormt voor wijziging van de bij beschikking van 28 november 2011 vastgestelde onderhoudsbijdrage, indien zou komen vast te staan dat destijds van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Naar het hof is gebleken is de vader op 16 januari 2011 in dienst getreden bij restaurant De Hofstee. Uit de door de vader overgelegde bewijsstukken blijkt dat hij daar een inkomen van ongeveer € 1.736,- netto per maand verdiende. Daarvoor werkte hij bij [bedrijf] B.V. alwaar hij een hoger inkomen genereerde, te weten ongeveer € 1.950,- netto per maand. Bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage van de vader is rekening gehouden met dit hogere inkomen, terwijl de vader, zo stelt hij, op dat moment al het lagere inkomen verdiende. Het hof is dan ook van oordeel dat bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage van de vader, indien zijn stelling juist blijkt, uitgegaan is van onjuiste gegevens, hetgeen een herbeoordeling van de door de vader te betalen onderhoudsbijdrage rechtvaardigt.
Ingangsdatum wijziging
3.11.1.
De vader verzoekt nihilstelling met ingang van 1 april 2011.
3.11.2.
De moeder voert aan dat er geen enkele omstandigheid speelt die het verlenen van terugwerkende kracht aan de te wijzen beschikking kan rechtvaardigen, zodat wijziging kan plaatsvinden vanaf de datum waarop het inleidend verzoekschrift bij de rechtbank is ontvangen, te weten 20 februari 2014.
3.11.3.
Nu bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage bij de beschikking van 28 november 2011 uitgegaan is van onjuiste gegevens zal het hof uitgaan van een eerdere ingangsdatum dan de datum van indiening van het verzoekschrift en zal het hof de ingangsdatum dan ook bepalen op 1 april 2011, de datum van de oorspronkelijke vaststelling van de bijdrage. Partijen hebben regelmatig onenigheid gehad over de te betalen kinderalimentatie. Er werden afspraken gemaakt die tijdelijk werden nagekomen en vervolgens weer niet meer.
Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding tevens te bepalen dat hetgeen door de vader eventueel teveel is betaald niet door de moeder terugbetaald behoeft te worden, nu de ontvangen onderhoudsbijdrage overeenkomstig de behoefte van [minderjarige] geacht mag worden te zijn besteed.
Behoefte [minderjarige]
3.12.1.
De behoefte van [minderjarige] is in hoger beroep in geschil.
3.12.2.
De vader voert aan dat bij het berekenen van de behoefte van [minderjarige] is uitgegaan van een onjuist inkomen van de vader.
3.12.3.
De moeder voert aan dat voor de behoefte het inkomen dat partijen voorafgaand aan de relatiebreuk verdiende relevant is. In de periode tussen de geboorte van [minderjarige] en de beëindiging van de relatie verdiende de vader € 1.956,56 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en fooien. De hoogte van het inkomen van de moeder van € 1.350,- netto per maand exclusief vakantietoeslag is niet in geschil.
3.12.4.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.12.5.
Het hof zoekt voor de vaststelling van de behoefte aansluiting bij de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ als gehanteerd door de Werkgroep Alimentatienormen, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning.
3.12.6.
Het hof volgt de moeder in haar stelling dat voor het vaststellen van de behoefte van [minderjarige] uitgegaan moet worden van het netto besteedbaar inkomen van de vader in de periode voorafgaand aan de beëindiging van de relatie, derhalve in de periode voor januari 2011. Gelet hierop houdt het hof rekening met een inkomen van € 1.956,56 netto per maand exclusief vakantietoeslag conform de loonstrook van de vader over oktober 2010, zoals overgelegd als productie 3 bij het inleidend verzoekschrift, nu de vader onvoldoende heeft aangetoond dat zijn inkomen in deze periode lager is geweest.
Aan de zijde van de moeder houdt het hof rekening met het niet in geschil zijnde inkomen van € 1.350,- netto per maand exclusief vakantietoeslag.
Verder acht het hof enig inkomen uit fooien in de horeca – en niet enkel voor het bedienend personeel – gebruikelijk. Nu de moeder stelt dat dat bij de vader het geval moet zijn en ook aan haarzelf het bescheiden bedrag van € 250,- per jaar aan inkomsten uit fooien toerekent acht het hof het in overeenstemming met het gebruik en passend in deze zaak om aan de vader eenzelfde inkomen aan fooien toe te rekenen als dat ten aanzien van de moeder gebeurt. Het hof houdt zowel aan de zijde van de vader als aan de zijde van de moeder rekening met inkomsten uit fooien voor een bedrag van € 21,- netto per maand. Dit leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen van ongeveer € 3.349,- per maand.
3.12.7.
Met inachtneming van de voor het jaar 2011 geldende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen’ en de leeftijd van de minderjarige in 2011 kan de behoefte van de minderjarige in 2011 worden vastgesteld op ongeveer € 509,- per maand.
Vanaf 1 februari 2013
3.12.8.
Gelet op de hierna vermelde wijziging in de woonlasten van de vader per 1 februari 2013, dient ook de behoefte volgens de per 1 januari 2013 geldende rekenwijze berekend te worden. Op voormelde behoefte van [minderjarige] geïndexeerd naar 2013 van afgerond € 524,- per maand dient het kindgebonden budget dat de moeder in 2013 ontving van € 84,- per maand in mindering te worden gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige] wordt vastgesteld op € 440,- per maand.
Vanaf 1 januari 2015
3.12.8.
Per 1 januari 2015 bedraagt de geïndexeerde behoefte van de minderjarige afgerond € 533,- per maand. Hierop dient het kindgebonden budget dat de moeder thans ontvangt van € 340,- per maand in mindering te worden gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige] wordt vastgesteld op € 193,- per maand.
Onderhoudsbijdrage periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2015
3.13.1.
Om te kunnen bepalen met welk aandeel ieder van de ouders, gelet op hun draagkracht, kan voorzien in de behoefte van [minderjarige] dienen hun financiële omstandigheden te worden vergeleken. Conform het advies van de Werkgroep Alimentatienormen zal het hof de ouders hierbij voor wat het Wwb-normbedrag betreft elk als alleenstaande aanmerken. Vervolgens zal het hof ieders aandeel in de behoefte van [minderjarige] bepalen zoals die uit een draagkrachtvergelijking zal blijken.
Draagkracht vader
3.13.2.
De vader stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voldoen.
3.13.3.
Met betrekking tot de financiële situatie van de vader gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de vader
Het inkomen van de vader bedraagt blijkens de salarisspecificatie van augustus 2014 € 1.501,12 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Zoals hiervoor reeds overwogen acht het hof enig inkomen uit fooien in de horeca gebruikelijk, zoals de moeder stelt. Gelet hierop houdt het hof rekening met een inkomen uit fooien van de vader van € 21,- netto per maand. Niet gebleken is dat de vader naast het inkomen zoals vermeld op zijn loonstrook en een bedrag aan fooien, nog een aanzienlijk bedrag aan inkomen ontvangt.
B. Lasten van de vader
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Periode 1 april 2011 tot 1 februari 2013
Het hof houdt rekening met een huurlast van € 775,- per maand.
Periode 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014
De vader voert aan dat hij in februari 2013 is verhuisd en is gaan samenwonen. Hij heeft zijn stelling dat zijn nieuwe partner niet in haar levensonderhoud kan voorzien niet onderbouwd. Bij het beoordelen van de draagkracht van de vader gaat het hof er derhalve vanuit dat de partner van de vader in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Nu niet is gebleken dat de woonlasten van de vader vanaf het moment van samenwonen zijn gewijzigd, zal het hof uitgaan van voormelde huurlast van € 775,- per maand, met dien verstande dat de partner van de vader geacht wordt voor de helft bij te dragen in deze huurlast.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met een hospitalisatieverzekering van € 19,78 per maand.
Kosten zorgregeling
Het hof houdt rekening met de verblijfkosten verbonden aan de zorgregeling. Voor deze kosten wordt een forfaitair bedrag van € 5,00 per dag aangehouden. Gelet hierop becijfert het hof de totale kosten op € 65,- per maand
.
Gelet op de afstand tussen partijen ziet het hof hiernaast aanleiding om rekening te houden met een bedrag van € 23,- per maand in verband met reiskosten in het kader van de zorgregeling.
Pensioenvoorziening
Het hof houdt rekening met een bedrag van € 25,- per maand in verband met een storting op een pensioenspaarrekening.
3.13.4.
Bovengenoemd inkomen van de vader resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.597,- per maand.
Periode 1 april 2011 tot 1 februari 2013
3.13.5.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen ontbreekt het de vader aan draagkracht om een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding.
Periode 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014
3.13.6.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de vader een draagkrachtruimte van € 390,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage, zodat de vader de draagkracht heeft om € 273,-per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Draagkracht moeder
3.13.7.
Met betrekking tot de financiële situatie van de moeder gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de moeder
Het inkomen van de moeder bedraagt € 1.590,83 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De moeder voert evenwel aan dat zij slechts € 250,- per jaar van de ontvangen fooien ontvangt en dat van het resterende bedrag personeelsactiviteiten worden georganiseerd. Evenals bij de vader zal het hof rekening te houden met een inkomen uit fooien voor een bedrag van € 21,- netto per maand.
De moeder heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
- de alleenstaande ouderkorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
De moeder heeft voorts recht op een kindgebonden budget in 2011 van € 84,- per maand.
B. Lasten van de moeder
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Bij gebreke van gegevens over het jaar 2011 houdt het hof rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 208,- aan hypotheekrente;
€ 95,00 aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 104,35 aan (basis)premie Zorgverzekeringswet (ZVW);
minus € 45,- zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
en minus € 66,-, zijnde de zorgtoeslag.
Periode 1 april 2011 tot 1 februari 2013
3.13.8.
Bovengenoemd inkomen van de moeder resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.753,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen, het eigenwoningforfait en de hypotheekrente betreffende de woning van de moeder.
3.13.9.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de moeder een draagkrachtruimte van € 740,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage. De moeder heeft derhalve een draagkracht van € 518,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Periode 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014
3.13.10.
Nu vanaf 1 februari 2013 op de behoefte van [minderjarige] het kindgebonden budget in mindering wordt gebracht, wordt bij het inkomen van de moeder geen rekening meer gehouden met het door haar ontvangen kindgebonden budget. Bovengenoemd inkomen van de moeder resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.669,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen.
3.13.11.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de moeder een draagkrachtruimte van € 657,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage. De moeder heeft derhalve een draagkracht van € 460,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Draagkrachtvergelijking
Periode 1 april 2011 tot 1 februari 2013
3.13.12.
Over deze periode ontbreekt het de vader aan draagkracht, zodat het hof niet toekomt aan een draagkrachtvergelijking.
Periode 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014
3.13.13.
Gelet op een draagkracht van de vader van € 273,- per maand, een draagkracht van de moeder van € 460,- per maand en een behoefte van [minderjarige] van € 440,- per maand, becijfert het hof het aandeel van de vader in de behoefte van de kinderen op € 163,- per maand.
Onderhoudsbijdrage periode vanaf 1 januari 2015
3.14.1.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige] tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van het kind tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 875].
3.14.2.
Zoals hiervoor overwogen stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vader op een bedrag van € 1.597,- per maand.
3.14.3.
Op grond van het hiervoor overwogene en rekening houdende met het gegeven dat de moeder geen recht meer heeft op de alleenstaande ouderkorting, stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de moeder op een bedrag van € 1.619,- per maand.
3.14.4.
De draagkracht van de vader is volgens de formule ongeveer € 170,- per maand. De draagkracht van de moeder bedraagt volgens de formule ongeveer € 181,- per maand.
3.14.5.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders:
het eigen aandeel van de vader bedraagt:
€ 170 / € 351 x € 193 = € 93,-
het eigen aandeel van de moeder bedraagt:
€ 181 / € 351 x € 193 =
€ 100,-
samen € 193,-
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige] een gedeelte van € 93,- per maand voor rekening van de vader en een gedeelte van € 100,- per maand voor rekening van de moeder.
3.14.6.
Ten aanzien van de zorgkorting op de verschuldigde onderhoudsbijdrage volgt het hof de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Nu de vader ingevolge de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling gemiddeld een dag per week de zorg heeft voor [minderjarige] , geldt een percentage van 15%. Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige] € 193,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van ongeveer € 29,- per maand.
Het hiervóór berekende eigen aandeel van de vader wordt verminderd met dit bedrag.
Het hof stelt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding derhalve vast op € 64,- per maand.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2014, voor zover de rechtbank het verzoek van de vader tot wijziging van de door hem te betalen onderhoudsbijdrage heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 november 2011, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde onderhoudsbijdrage;
bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] Levi Evens, geboren te Mol (België) op 21 juni 2010, zal voldoen een bedrag van:
  • nihil met ingang van 1 april 2011 tot en met 31 januari 2013;
  • € 163,- per maand met ingang van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014;
  • € 64,- per maand met ingang van 1 januari 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat indien de vader over de periode vanaf 1 april 2011 tot heden aan de moeder een hogere onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] heeft voldaan dan waartoe hij ingevolge deze beschikking verplicht was, de moeder het teveel betaalde niet aan de vader hoeft terug te betalen;
verzoekt de advocaten van partijen tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof schriftelijk in kennis te stellen van het verloop en het resultaat van de ouderschapsreorganisatie;
houdt de verdere behandeling van deze zaak, in verband met hetgeen onder 3.8.2 is overwogen, aan tot
PRO FORMA 12 november 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, O.G.H. Milar en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.