ECLI:NL:GHSHE:2015:271

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
F 200.150.541-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en ontslag bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij een bewind is ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.P.M.M. Heijkant, verzoekt het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en haar dochter tot opvolgend bewindvoerder te benoemen. De bewindvoerder, mr. [bewindvoerder], verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het bewind in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 december 2014 zijn zowel de rechthebbende als de bewindvoerder gehoord.

Het hof overweegt dat de rechthebbende onvoldoende heeft aangetoond dat zij in staat is haar financiële belangen zelf te behartigen. De rechthebbende heeft in het verleden een schuldsaneringsregeling doorlopen en het hof is van oordeel dat de redenen voor de onderbewindstelling nog steeds van toepassing zijn. De rechthebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat haar situatie is veranderd. Het hof concludeert dat de bewindvoering noodzakelijk blijft en dat er geen gewichtige redenen zijn voor het ontslag van de huidige bewindvoerder. De beslissing van de kantonrechter wordt dan ook bekrachtigd.

De uitspraak van het hof is gedaan op 29 januari 2015, waarbij het hof het verzoek van de rechthebbende afwijst en de bestreden beschikking bevestigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 januari 2015
Zaaknummer: F 200.150.541/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2729050 OV VERZ 14-404
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats], in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat te
[kantoorplaats],
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.P.M.M. Heijkant.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Mr. [bewindvoerder], in haar hoedanigheid als bewindvoerder, werkzaam bij [bewindvoeringen] Bewindvoeringen B.V.,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Kanton Breda, van 25 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juni 2014, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering der rechtsgronden:
  • primair: het verzoek van de rechthebbende tot het ontslag van de bewindvoerder onder gelijktijdige benoeming van mevrouw [dochter van de rechthebbende] (de dochter van de rechthebbende, hierna: [rechthebbende]) tot opvolgend bewindvoerder alsnog toe te wijzen;
  • subsidiair: de heer [opvolgend bewindvoerder] (hierna: [opvolgend bewindvoerder]) tot opvolgend bewindvoerder te benoemen;
  • meer subsidiair: een onafhankelijke professionele bewindvoerder te benoemen, althans de rechthebbende in de gelegenheid te stellen zo een bewindvoerder naar voren te brengen;
  • uiterst subsidiair: de onderbewindstelling van de goederen die toebehoren aan de rechthebbende op te heffen;
  • althans dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juli 2014, heeft de bewindvoerder verzocht het bewind in stand te laten en geen andere bewindvoerder te benoemen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Heijkant;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door mevrouw [waarnemend bewindvoerder] (hierna: de waarnemend bewindvoerder).
Aan [rechthebbende] en [opvolgend bewindvoerder] is bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling als informanten bij te wonen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de V-formulieren met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.dis 17 juni 2014 en 30 juni 2014.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 3 februari 2010 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende met benoeming van mr. [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
De rechthebbende heeft de kantonrechter op grond van artikel 1:448 BW verzocht, kort gezegd, over te gaan tot benoeming van [rechthebbende] tot bewindvoerder onder gelijktijdig ontslag van mr. [bewindvoerder].
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift stelt ze, kort samengevat, dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen onvoldoende overtuigd te zijn dat [rechthebbende], gelet op de onderlinge familieband, de noodzakelijke weerstand kan bieden aan verzoeken van de rechthebbende om extra geld voor niet essentiële uitgaven wanneer daarvoor de financiële ruimte ontbreekt. [rechthebbende] voldoet aan alle voorwaarden om tot bewindvoerder te kunnen worden benoemd. Dat [rechthebbende] zelf een WSNP-traject heeft doorlopen, maakt dit niet anders, temeer nu aan [rechthebbende] de schone lei is verleend.
Verder voert de rechthebbende aan dat het instellen van het bewind destijds samenhing met de toelating van de rechthebbende tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechthebbende kan niet volgen waarom zij van een bewind, waaraan zij zich destijds vrijwillig heeft onderworpen, thans niet vrijgesteld kan worden. De rechthebbende is nu in staat om haar financiële belangen te behartigen, temeer nu het gaat om gebruikelijke vaste lasten.
3.4.
In haar verweerschrift stelt de bewindvoerder dat het niet wenselijk is indien [rechthebbende] wordt benoemd tot bewindvoerder. De rechthebbende vraagt regelmatig om extra geld en kan moeilijk accepteren als dit niet gegeven wordt. [rechthebbende] leent geld uit aan de rechthebbende, wat dan weer moet worden terugbetaald, en [rechthebbende] controleert de bankafschriften niet.
Het bewind is destijds ingesteld omdat de rechthebbende geen overzicht had over haar financiële situatie en omdat er tijdens de looptijd van haar schuldsaneringsregeling diverse nieuwe schulden zijn ontstaan. Verder is de rechthebbende door een hersenvliesontsteking vergeetachtig geworden.
Tot slot merkt de bewindvoerder op dat haar kantoor onafhankelijk, professioneel is en lid van de BPBI (Branchevereniging voor Professionele Bewindvoering en Inkomensbeheer).
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Nu het uiterst subsidiaire verzoek van de rechthebbende om de onderbewindstelling van de goederen die toebehoren aan de rechthebbende op te heffen tevens, en dat wekt verbazing, het meest verstrekkend is en behandeld moet worden omdat de andere verzoeken, zoals uit het navolgende zal blijken, alle afgewezen zullen worden, zal het hof allereerst beoordelen of er bij de rechthebbende sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat zij als gevolg daarvan tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen (artikel 1:431 BW).
Het hof is van oordeel dat door de rechthebbende niet is aangetoond en zelfs niet aannemelijk is gemaakt, bijvoorbeeld door overlegging van schriftelijke bescheiden, dat de oorzaken die in februari 2010 ten grondslag lagen aan de onderbewindstelling thans niet meer bestaan. Verder neemt het hof in overweging de door de waarnemend bewindvoerder onbetwiste verklaring dat de rechthebbende in een korte periode dermate veel servicenummers heeft gebeld, dat de drie opeenvolgende telefoonrekeningen van Ziggo telkens circa € 200,= per stuk bedroegen. Nu de rechthebbende ter zitting heeft verklaard dat zij leeft van € 320,= per maand aan leefgeld, overweegt het hof dat dit geen verantwoorde uitgaven kunnen zijn en dat deze gedragingen niet stroken met de stelling van de rechthebbende dat zij in staat is haar eigen financiën te beheren, nu zij, naar het oordeel van het hof, nog steeds over onvoldoende financieel inzicht beschikt in wat zij zich kan permitteren.
De onderbewindstelling dient dan ook gehandhaafd te worden.
3.5.2.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of het gerechtvaardigd is dat de huidige bewindvoerder wordt ontslagen van haar taken. Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e BW eindigt de taak van de bewindvoerder door ontslag dat hem door de kantonrechter met ingang van een door deze bepaalde dag wordt verleend. Artikel 1:448 lid 2 BW bepaalt dat aan de bewindvoerder ontslag wordt verleend op zijn eigen verzoek, wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van de eerst- of laatstgenoemde ontslaggrond, zodat thans ter beoordeling voorligt of er gewichtige redenen bestaan voor ontslag.
3.5.3.
Het hof is van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om haar stelling te onderbouwen, dat er sprake is van gewichtige redenen die een ontslag van de bewindvoerder kunnen rechtvaardigen.
Dat bij de rechthebbende vanwege een, overigens niet nader onderbouwde, vertrouwensbreuk een goede basis tot verdere samenwerking met de bewindvoerder inmiddels ontbreekt, vormt naar het oordeel van het hof geen gewichtige reden als hiervoor bedoeld. Dat de aanvragen van de rechthebbende om meer geld door de bewindvoerder worden afgewezen, kan op zich geen basis zijn voor ontslag van de bewindvoerder en gesteld noch gebleken is dat de bewindvoerder niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.
Het hof overweegt voorts dat de rechthebbende ter zitting haar klachten richting het bewindvoerderskantoor nader heeft onderbouwd. Zij beklaagt zich erover dat niet alle informatie aan haar wordt doorgegeven en dat zij niets weet over haar vakantiegeld. Hoewel zulks door de waarnemend bewindvoerder ter zitting van het hof gemotiveerd is betwist, kan het hof zich indenken dat het ervaren van onvoldoende geïnformeerd te zijn kan leiden tot frustratie bij de rechthebbende. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de waarnemend bewindvoerder in dit kader verklaard dat er in april 2014 binnen het bewindvoerderkantoor verbeteringen zijn aangebracht en dat de rechthebbende nu een vast contactpersoon heeft: mevrouw [vast contactpersoon van rechthebbende], hetgeen is onderschreven door de rechthebbende. Het hof heeft waargenomen dat de rechthebbende er blijk van gaf deze mevrouw [vast contactpersoon van rechthebbende] te kennen.
Het hof gaat er van uit dat deze beleidsverandering binnen het kantoor van de bewindvoerder bijdraagt aan een betere verstandhouding tussen de rechthebbende en de bewindvoerder, waarbij het hof tot slot opmerkt dat de waarnemend bewindvoerder heeft verklaard dat [rechthebbende] tot op zekere hoogte bij de onderbewindstelling kan worden betrokken, indien de rechthebbende dit wenselijk vindt.
3.5.4.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken van gewichtige redenen voor ontslag, hetgeen leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.