In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij een bewind is ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.P.M.M. Heijkant, verzoekt het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en haar dochter tot opvolgend bewindvoerder te benoemen. De bewindvoerder, mr. [bewindvoerder], verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het bewind in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 december 2014 zijn zowel de rechthebbende als de bewindvoerder gehoord.
Het hof overweegt dat de rechthebbende onvoldoende heeft aangetoond dat zij in staat is haar financiële belangen zelf te behartigen. De rechthebbende heeft in het verleden een schuldsaneringsregeling doorlopen en het hof is van oordeel dat de redenen voor de onderbewindstelling nog steeds van toepassing zijn. De rechthebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat haar situatie is veranderd. Het hof concludeert dat de bewindvoering noodzakelijk blijft en dat er geen gewichtige redenen zijn voor het ontslag van de huidige bewindvoerder. De beslissing van de kantonrechter wordt dan ook bekrachtigd.
De uitspraak van het hof is gedaan op 29 januari 2015, waarbij het hof het verzoek van de rechthebbende afwijst en de bestreden beschikking bevestigt.