ECLI:NL:GHSHE:2015:2704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
19 juli 2015
Zaaknummer
F 200.161.961_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen moeder en zoon na ontzegging van het recht op omgang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar het recht op omgang met haar zoon is ontzegd. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Kolmans, verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en haar het recht op begeleide omgang met haar zoon toe te kennen. De stichting, die de voogdij over de zoon heeft, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep of dit af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2015 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte haar het recht op omgang heeft ontzegd. Ze stelt dat de omgangsregeling die eerder was vastgesteld niet in het belang van haar zoon was en dat ze bereid is om samen met haar familie de bezoeken te laten plaatsvinden. De stichting heeft echter betoogd dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de eerdere omgangsregeling en dat haar aanwezigheid tijdens de bezoeken schadelijk is voor de ontwikkeling van de zoon. De Raad voor de Kinderbescherming steunt de beslissing van de rechtbank en stelt dat het belang van de zoon voorop staat.

Het hof heeft overwogen dat de rechtbank terecht de moeder het recht op omgang heeft ontzegd, gezien de negatieve impact die de moeder op de zoon heeft gehad. Het hof benadrukt dat in de toekomst regelmatig moet worden bekeken of en op welke wijze contact tussen de moeder en de zoon kan worden hersteld, zonder dat dit schadelijk is voor de zoon. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 juli 2015
Zaaknummer : F 200.161.961/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/287760 JE RK 14-1817
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- de heer en mevrouw [pleegouders] (de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Breda,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 29 december 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de stichting de contacten tussen de hierna nader te noemen [zoon] en de moeder met onmiddellijke ingang stil te leggen, alsnog af te wijzen en te bepalen dat zij gerechtigd is tot begeleide omgang met [zoon] gedurende één uur per zes weken, tegelijk met de begeleide bezoeken van oma, oom [oom] en dochter [dochter] aan [zoon], en viermaal per jaar een activiteit met [zoon] gedurende anderhalf uur per keer.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2015, heeft de stichting verzocht de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kolmans;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting 1] en
de heer [vertegenwoordiger stichting 2];
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger Raad];
- de pleegvader, de heer [pleegvader].

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de heer [vader] is op [geboortedatum] 2010 te [plaats 1] [zoon] (hierna te noemen: [zoon]) geboren.
[zoon] woont sedert 17 februari 2010 bij het huidige pleeggezin.
3.2.
Bij beschikking van 27 september 2012, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 28 maart 2013, heeft de rechtbank Breda de moeder ontheven van het gezag over [zoon].
3.3.
Bij beschikking van 19 december 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, bepaald dat de moeder en [zoon] in het kader van de omgangsregeling gerechtigd zijn tot het hebben van begeleide omgang met elkaar, éénmaal per twaalf weken voor de duur van een half uur.
3.4.
Bij beschikking van 10 april 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de vader ontheven van het gezag over [zoon].
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op een daartoe strekkend verzoek van de stichting de omgangsregeling zoals vastgesteld in voornoemde beschikking van 19 december 2013 gewijzigd in die zin dat de moeder het recht op omgang met [zoon] is ontzegd en het verzoek van de moeder te bepalen dat zij gerechtigd is tot het hebben van begeleide omgang met [zoon] gedurende één uur per drie weken, althans één uur per zes weken, tegelijk met de begeleide bezoeken van oma, oom [oom] en dochter [dochter], alsmede viermaal per jaar een activiteit met [zoon] gedurende anderhalf uur per keer, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank de moeder het recht op omgang met [zoon] ontzegd. Het is juist dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de in de beschikking van 19 december 2013 bepaalde omgangsregeling, maar deze regeling was ook niet in het belang van [zoon]. Een bezoek van een half uur is te kort om een wezenlijke band met [zoon] te onderhouden. Voordat [zoon] rustig is geworden, is het half uur al weer voorbij. Daar komt bij dat de moeder geen vervoer heeft naar [plaats 2]. Familieleden van de moeder, waaronder haar moeder, haar broer [oom] en haar dochter [dochter] hebben vaker – in ieder geval eenmaal per acht weken – omgang met [zoon]. Het zou praktisch zijn als de moeder met hen mee kan reizen om [zoon] te bezoeken. Het is in het belang van [zoon] dat er op enige wijze contact blijft met de moeder. Alleen dan kan hij een band met haar opbouwen. De moeder wil haar uiterste best doen om de bezoeken positief en rustig te laten verlopen. Zij zou graag, zoals gebruikelijk is binnen de stichting, de mogelijkheid krijgen om viermaal per jaar een activiteit met [zoon] te ondernemen, bijvoorbeeld samen met haar moeder en [dochter].
3.8.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
De omgangsregeling zoals voorgesteld door de moeder is in niet in het belang van [zoon]. Aan de bestaande omgangsregeling heeft zij geen uitvoering gegeven. Met betrekking tot het eerste omgangsmoment op 15 januari 2014 heeft de moeder niet laten weten dat zij niet zou komen, waardoor [zoon] tevergeefs op zijn moeder heeft gewacht. Hij heeft daarop een terugval laten zien. In de aanloop naar de daaropvolgende omgangsmomenten heeft de moeder op vragen van de (gezins)voogd laten weten niet te komen omdat ze de reisafstand te groot vindt en de duur van het contact te kort. [zoon] heeft hiervan geen hinder ondervonden omdat hij vooraf niet over een (eventueel) bezoek van de moeder was geïnformeerd.
De afgelopen jaren is er veel ingezet om het contact tussen de moeder en [zoon] te verbeteren. De moeder doet echter niets met de adviezen die zij in het kader van de hulpverlening krijgt aangereikt, zij laat alleen weerstand zien. Ook de pogingen van de verschillende gezinsvoogden om ten behoeve van het contact met [zoon] de samenwerking met de moeder te verbeteren, hebben geen resultaat gehad. De moeder neemt een negatieve houding aan en gaat op een agressieve manier de strijd met hen aan. Het lukt haar ook niet om positieve contacten te onderhouden met de pleegouders.
De stichting voert voorts aan van mening te zijn dat het schadelijk is voor [zoon] als de moeder meegaat met de bezoeken van de familie, omdat [zoon] het contact met de moeder als niet prettig en onveilig ervaart. Tijdens de bezoeken neemt de moeder tegenover [zoon] vaak een negatieve houding aan. Het lukt haar niet om het bezoek voor [zoon] plezierig te laten verlopen, door bijvoorbeeld positief contact met hem te zoeken en voldoende aandacht aan hem te besteden. Zij voelt niet aan wat [zoon] op een bepaald moment wel of niet aan kan. Zij praat tegen [zoon] op een harde, lompe manier. Er gaat weinig positiviteit van haar uit richting [zoon]. Tijdens het bezoek kan zij haar frustraties, boosheid en strijdpunten niet opzij zetten.
De stichting stelt zich op het standpunt dat ieder contact tussen [zoon] en de moeder momenteel ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [zoon]. Als voorbeeld wordt genoemd dat oom [oom] tijdens een bezoek aan [zoon] hem – onvoorbereid – de moeder aan de telefoon te spreken gaf. Zij huilde en zei tegen [zoon] dat zij hem miste. [zoon] heeft daarop bij de pleegouders een aantal weken onrustig gedrag laten zien. [zoon] heeft een leuk contact met de familie, maar als de moeder met hen meekomt zullen er spanningen komen.
De stichting heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht het voor [zoon] van belang te vinden om in de toekomst met regelmaat te bezien of en zo ja op welke wijze en met welke frequentie er weer contact tussen de moeder en [zoon] zou kunnen plaatsvinden.
3.9.
De raad heeft ter zitting aangegeven zich te kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank de moeder de omgang met [zoon] te ontzeggen. Het belang van [zoon] is tegengesteld aan dat van de moeder, aldus de raad.
3.10.
De pleegvader heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Al vijf jaar wordt geprobeerd de omgang van de moeder met [zoon] vorm te geven. Voor [zoon] kan het zo niet langer. Hij heeft al traumatherapie gehad en volgt nu speltherapie.
[zoon] is enorm gefrustreerd als de moeder niet komt opdagen. Ook op het telefoongesprek met de moeder heeft hij heel heftig gereageerd. Als de familie van de moeder op bezoek komt, speelt [zoon] vooral heel leuk met zijn stiefzusje [dochter].
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, welk artikel naar analogie van toepassing is in de situatie waarin de voogdij is opgedragen aan de voogdij-instelling, stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien er sprake is van één of meer van de gronden, zoals genoemd in het derde lid van dat artikel.
3.11.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt de moeder het recht op omgang met [zoon] heeft ontzegd. Gelet op hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is gebleken, ziet het hof geen aanleiding te veronderstellen dat het bezoek van de moeder voor [zoon] minder belastend wordt als dit wordt ondersteund door haar familie. In navolging van de rechtbank en de stichting benadrukt het hof dat in de toekomst geregeld bekeken moet worden of en zo ja, op welke wijze en met welke frequentie contactherstel tussen de moeder en [zoon] mogelijk is, zonder dat de belangen van [zoon] worden geschaad.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 november 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C Bijleveld-van der Slikke,
E.L. Schaafsma-Beversluis en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2015.