ECLI:NL:GHSHE:2015:2703

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
19 juli 2015
Zaaknummer
F 200.163.545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing ouderlijk gezag over minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders die ontheven zijn van het ouderlijk gezag over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Brouwer, hebben de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 oktober 2014 aangevochten, waarin de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, werd benoemd tot voogd over de kinderen. De ouders hebben verzocht deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om ontheffing van het gezag af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn verweerschrift verzocht de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandelingen op 31 maart en 22 juni 2015 zijn de ouders niet verschenen, maar de Raad en de stichting, die als belanghebbende is aangemerkt, waren wel aanwezig. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken, wat heeft geleid tot brieven van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 17 november 2011 onder toezicht staan van de stichting en dat zij uit huis zijn geplaatst. De ouders hebben een lange voorgeschiedenis van problemen, maar stellen dat hun situatie is gestabiliseerd en dat zij in staat zijn voor hun kinderen te zorgen.

Het hof heeft de wettelijke bepalingen inzake ontheffing van het gezag toegepast en geconcludeerd dat de ouders ongeschikt zijn om hun zorgplicht te vervullen. De belangen van de kinderen, die zich goed ontwikkelen bij hun pleegouders, wegen zwaarder dan het belang van de ouders bij herstel van hun gezinsleven. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de ontheffing van het ouderlijk gezag is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 juli 2015
Zaaknummer : F 200.163.545/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/191942 / FA RK 14-1580
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
en
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.W. Brouwer,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
  • Stichting Jeugdbescherming Noord Drenthe (hierna ook te noemen: de stichting);
  • de pleegouders, tevens grootouders van nader te noemen [kind 1] en [kind 2] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 22 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2015, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het inleidende verzoek van de raad om de ouders gedwongen te ontheffen van het ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen [kind 2], [kind 1] en [kind 3], waarbij de stichting tot voogdes wordt benoemd, wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 februari 2015, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en deze beschikking, voor zover nodig, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en het verzoek van de ouders af te wijzen.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015 in aanwezigheid van mr. E.L. Schaafsma-Beversluis, raadsheer, tevens voorzitter, mr. H. van Winkel, raadsheer, mr. C.L.M. Smeets, raadsheer-plaatsvervanger, en mr. R. Dieleman-Dieleman, griffier. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders,bijgestaan door mr. J.W. Brouwer;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger Raad 1].
2.3.1.
De stichting en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
De zaak is vervolgens aangehouden voor een nieuwe mondelinge behandeling.
2.4.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2015 in aanwezigheid van E.L. Schaafsma-Beversluis, raadsheer, tevens voorzitter, mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke, raadsheer, mr. H. van Winkel, raadsheer, en mr. C.M.H.M. van Lent, griffier. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Brouwer, namens de ouders;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger stichting 2];
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger Raad 2].|
2.4.1.
De ouders zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [kind 3], [kind 1] en [kind 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[kind 3] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de eerste mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de eerste en de tweede mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[kind 1] en [kind 2] hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 24 maart 2015. Tijdens de eerste en de tweede mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 augustus 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 3] (hierna: [kind 3]), op [geboortedatum 1] 2001 te [plaats 1],
  • [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum 2] 2003 te [plaats 2] en
  • [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum 3] 2004 te [plaats 3].
3.2.
De minderjarigen staan sinds 17 november 2011 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 17 november 2014.
De minderjarigen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 26 januari 2012 (met uitzondering van de periode tussen 7 februari 2012 tot en met 19 februari 2012, in welke periode de minderjarigen thuis hebben gewoond) uit huis geplaatst. [kind 3] verbleef ten tijde van de eerste mondelinge behandeling bij GMV [plaats 3] en verblijft thans op De Hoenderloo Groep. [kind 1] en [kind 2] verblijven bij de pleegouders (grootouders vaderszijde).
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ouders ontheven van het gezag over voornoemde minderjarigen en Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid Oost Drenthe, thans Stichting Jeugdbescherming Noord Drenthe, benoemd tot voogdes over de minderjarigen.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders van het ouderlijk gezag ontheffen is een stap te ver. Het is waar dat de ouders een lange voorgeschiedenis kennen met vele problemen, maar thans heeft hun situatie zich gestabiliseerd. Zij hebben een vaste woonplaats (een huurhuis in [woonplaats]), dagbesteding en een bewindvoerder die hun financiële zaken regelt. De ouders hebben het gevoel dat zij elk contact met de kinderen zullen verliezen wanneer zij van hun gezag worden ontheven. Zij willen nog heel graag de kans krijgen om te laten zien dat zij wel voor hun kinderen kunnen zorgen.
3.6.
De raad voert ter zitting, - kort samengevat - aan dat de minderjarigen zijn opgegroeid bij de ouders in een situatie met veel problemen en onveiligheid voor de kinderen. Als gevolg daarvan is hun vertrouwen in de ouders beschadigd en kampten zij geruime tijd met psychische en gedragsmatige problematiek. Over [kind 3] bestaan nog steeds zorgen in sociaal, emotioneel, cognitief en gedragsmatig opzicht. Gelet op deze problematiek is [kind 3] aangewezen op verblijf/begeleiding in een zorginstelling. Terugkeer naar de ouders is reeds om die reden niet mogelijk en niet in zijn belang. [kind 1] en [kind 2] wonen sinds drie jaar in het netwerkpleeggezin van hun grootouders vaderszijde. Zij ontwikkelen zich goed en voelen zich er thuis. [kind 1] en [kind 2] wensen bij hun grootouders te blijven wonen. Het belang van de minderjarigen bij bestendiging van hun opvoedperspectief in het netwerkpleeggezin dan wel zorginstelling - en duidelijkheid daarover - gaat voor op het belang van de ouders bij herstel van hun gezinsleven. Een nieuwe kans en eventuele terugkeer van de kinderen bij de ouders acht de raad in strijd met de belangen van de kinderen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ontheffing van het gezag waarbij het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van in werking treden van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidende verzoekschrift is ingediend op 26 mei 2014 zijn derhalve de artikelen 1:266 (oud) en 1:268 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op de onderhavige zaak.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:266 (oud) BW kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 lid 1 (oud) BW de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel leidt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a (oud) BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 (oud) BW af te wenden.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de ouders ongeschikt, althans onmachtig zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen.
Het hof voegt daar het volgende nog aan toe. Gebleken is dat het thans goed gaat met [kind 1] en [kind 2] bij de grootouders (pleegouders) en dat zij zich daar goed thuis voelen. Zij hebben uitdrukkelijk aangegeven daar niet weg te willen. Beiden hebben hulpverleningscontacten met de GGZ. [kind 3], die zich tijdens het aan de eerste mondelinge behandeling voorafgaande verhoor in zeer negatieve bewoordingen uitliet over GMV [plaats 3], zijn toenmalige verblijfplaats, verblijft inmiddels in De Hoenderloo Groep waar, zo blijkt uit de berichten van de stichting, het goed met hem gaat en hij ook weer naar school gaat. Het hof geeft er zich rekenschap van dat deze plaatsing zonder de ontheffing niet geëffectueerd had kunnen worden. Continuering van de bestaande en voor de kinderen gunstige situatie is naar het oordeel van het hof in hun belang noodzakelijk. Daar komt bij dat de ouders contacten met de stichting afhouden alsook dat de situatie bij hen thuis thans onrustig is. Ter zitting bij het hof is gebleken dat de oudste dochter, de jongmeerderjarige [kind 4], weer bij de ouders thuis woont en dat er bij haar drugsgerelateerde problemen spelen. Daarnaast zijn er (nog) vermoedens van alcoholproblemen bij de ouders.
3.7.3.
Het enkele feit dat de ouders zich verzetten tegen de ontheffing van het gezag staat, gelet op het bepaalde in artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW, niet aan ontheffing in de weg. Het hof stelt vast dat is voldaan aan voormelde wettelijke termijn en overweegt dat door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders de doelstellingen van de huidige maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet worden behaald en deze maatregelen derhalve niet langer geëigend zijn.
3.7.4.
Het hof is voorts van oordeel dat het belang van de minderjarigen zich niet verzet tegen de ontheffing van de ouders van het gezag over hen. Hun belang is gebaat bij een rustige, veilige opvoedingssituatie alsook duidelijkheid daarover, zodat zij zich van daaruit verder kunnen ontwikkelen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van
22 oktober 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis,
M.C. Bijleveld-van der Slikke en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2015.