ECLI:NL:GHSHE:2015:2697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
20-002366-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen onbekende verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 1 augustus 2014. De zaak betreft een veroordeelde die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, en die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het beroepen vonnis op onderdelen niet kan worden verenigd. Om redenen van efficiëntie heeft het hof besloten het gehele vonnis te vernietigen.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen. De hoogte van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 29.022,38, en het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in ieder geval één keer een hoeveelheid van 322 hennepplanten heeft geoogst, en heeft de opbrengst berekend op basis van een rapport over wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerij.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Het hof heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt in mindering gebracht op het bruto verkregen voordeel, en heeft de totale hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002366-14
Uitspraak : 13 juli 2015
VERSTEK onip

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
1 augustus 2014, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-197837-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
waarbij de hoogte van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op het bedrag van € 29.022,38 en aan de veroordeelde de verplichting werd opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot datzelfde bedrag.
Hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 87.055,00 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot datzelfde bedrag.
De beoordeling
Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Limburg van 1 augustus 2014 in de strafzaak onder parketnummer 03-197837-12 tot straf veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 27 juni 2011.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, veroordeelde wederrechtelijk voordeel – waaronder begrepen besparing van kosten – heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde dan wel soortgelijke feiten.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
i.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de inhoud van voormelde bewijsmiddelen is naar ’s hofs oordeel aannemelijk dat de veroordeelde in ieder geval één maal een hoeveelheid van 322 hennepplanten heeft geoogst voordat de hennepkwekerij door de politie werd ontdekt.
ii.
Het hof neemt voor de berekening van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel als uitgangspunt het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen’, update 1 november 2010.
Het hof stelt aan de hand van het rapport vast dat de veroordeelde een opbrengst heeft behaald van:
322 hennepplanten à 29,6 gram per hennepplant à € 3,28 per gram = (afgerond)
€ 31.262,34.
iii.
Op het bruto verkregen voordeel zullen de door veroordeelde ten behoeve van de strafbare gedraging gemaakte kosten in mindering worden gebracht. Het hof zal de kosten vaststellen overeenkomstig de opgave in het hiervoor vermelde rapport:
  • vaste afschrijvingskosten bij een hennepkwekerij van 322 planten, uitgaande van
  • variabele kosten (waaronder kosten in verband met stekken en voedingsstoffen) à
In totaal dient derhalve in mindering op de opbrengst te worden gebracht een bedrag van
€ 250,00 + € 1.989,96 =
€ 2.239,96.
iv.
Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel wordt op grond van het vorenstaande geschat op € 31.262,34 minus € 2.239,96 =
€ 29.022,38.
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is, blijkens de wetsgeschiedenis, te bewerkstelligen dat datgene, dat een veroordeelde aan door een strafbaar feit verkregen profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen.
Op te leggen betalingsverplichting
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet van omstandigheden gebleken, die voor het hof aanleiding zijn het door de veroordeelde te betalen bedrag op de voet van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
Het hof zal de veroordeelde tot het beloop van laatstgenoemd bedrag de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelthet bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 29.022,38 (negenentwintigduizend tweeëntwintig euro en achtendertig cent).
Legtde veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 29.022,38 (negenentwintigduizend tweeëntwintig euro en achtendertig cent).
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. J. Swinkels en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 13 juli 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.