In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 1 augustus 2014. De zaak betreft een veroordeelde die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, en die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het beroepen vonnis op onderdelen niet kan worden verenigd. Om redenen van efficiëntie heeft het hof besloten het gehele vonnis te vernietigen.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen. De hoogte van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 29.022,38, en het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in ieder geval één keer een hoeveelheid van 322 hennepplanten heeft geoogst, en heeft de opbrengst berekend op basis van een rapport over wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerij.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Het hof heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt in mindering gebracht op het bruto verkregen voordeel, en heeft de totale hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.