Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer K/01/745213 CV EXPL 12-6894)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
dat zij sedert één juli tweeduizend vijf ongehuwd en niet geregistreerd als partner samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren;
dat zij bij deze de vermogensrechtelijke gevolgen van het samenwonen willen regelen;
dat zij daartoe het navolgende overeenkomen.
subsidiair€ 10.919,=) als haar aandeel in de waardevermeerdering van de woning tijdens de samenleving, op grond van artikel 8a van de samenlevingsovereenkomst;
tijdens de samenwoningen
de aanvang van de samenwoning. De man heeft aangevoerd dat partijen juist voor alle duidelijkheid in de aanhef van de samenlevingsovereenkomst hebben laten opnemen dat als aanvangsdatum van de samenwoning 1 juli 2005 heeft te gelden. Deze datum dient daarom volgens hem ook aangehouden te worden bij de toepassing van artikel 8a. Uitleg is daarom volgens hem niet aan de orde, terwijl de bepaling ook geen leemte bevat. De bewoordingen zijn zo duidelijk dat een taalkundige uitleg volstaat. De vrouw betwist dit standpunt.
tijdens de samenwoningbedoeld hebben om voor de bepaling van de waardevermeerdering/vermindering uit te gaan van de datum van aankoop in augustus 2004. Wanneer zou worden uitgegaan van de datum van 1 juli 2005 zou geen rekening gehouden worden met de investering van de vrouw, terwijl in januari 2011 bekend was dat de woning tussen 2006 en eind 2010 in waarde was gedaald, aldus de rechtbank (eerste r.o. 3.8). De vrouw kan zich in deze gedachtegang vinden.
primairals
subsidiair) wordt afgewezen. Door de vrouw zijn in eerste aanleg en in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die in verband met de devolutieve werking van het appel aan de orde moeten komen en die tot een andere uitkomst leiden.