Het hof overweegt, voorlopig oordelend, als volgt.
Tijdens de ziekteperiode in 2013 was er sprake van re-integratie van [appellant] in de onderneming van [geïntimeerde]. Tijdens de in 2014 lopende ziekteperiode was re-integratie in de onderneming van [geïntimeerde] niet aan de orde. [appellant] verbleef, naar vaststaat, vanaf eind maart 2014 tot 28 mei 2014 in een GGZ-instelling.
[geïntimeerde] verwijt [appellant] ontwijkend gedrag en slecht werknemerschap. In dat verband stelt [geïntimeerde] dat [appellant] eerst bij e-mail van 2 juli 2014 (zie r.o. 3.1.7) haar heeft bericht dat hij op 28 mei 2014 de GGZ-instelling had verlaten. [appellant] zou [geïntimeerde] niet tijdig hebben geïnformeerd.
Voor [geïntimeerde] was het, naar het voorlopig oordeel van het hof, tijdens de actuele ziekteperiode, vergeleken met de ziekteperiode in 2013, moeilijker om [appellant] en het verloop van zijn ziekteproces te volgen. Dat maakt echter niet dat er in 2014 vergeleken met de ziekteperiode uit 2013 sprake was van een zodanige wijziging van omstandigheden dat [appellant] er niet langer op mocht vertrouwen dat 100% van zijn salaris zou worden doorbetaald. In 2013 was [appellant] arbeidsongeschikt door ziekte en vanaf juli 2014 was dat niet anders. Naar aanleiding van de ‘Probleemanalyse en advies’ van de bedrijfsarts [bedrijfsarts] van 30 juni 2014 (r.o. 3.1.6), inhoudende dat [appellant] “voorlopig volledig arbeidsongeschikt” is, voert [geïntimeerde] weliswaar aan dat de bedrijfsarts zijn oordeel heeft gebaseerd op mededelingen van [appellant] en geen contact heeft opgenomen met [geïntimeerde] om haar visie te vernemen (cva randnummer 5), maar, wat daar ook van zij, [geïntimeerde] betwist niet dat [appellant] nog steeds door ziekte arbeidsongeschikt is. Het feit dat [geïntimeerde] vanaf juli 2014 overeenkomstig artikel 7:629 lid 1 BW aan [appellant] 70% van zijn salaris heeft uitbetaald, impliceert dat [appellant] ook in de visie van [geïntimeerde] door ziekte arbeidsongeschikt is.
Waar het om gaat is dat [appellant] zowel in 2013 als sinds maart 2014 arbeidsongeschikt was/is door ziekte en dat [appellant], nu hij tijdens zijn langdurige ziekte in 2013 en gedurende de eerste maanden van zijn ziekteperiode in 2014 100% van zijn salaris doorbetaald had gekregen, erop mocht vertrouwen dat hij vanaf juli 2014 100% van zijn salaris zou ontvangen. Het mogelijke alcoholgebruik door [appellant] en de door [geïntimeerde] gestelde schades en klachten van relaties vóórdat [appellant] door ziekte was uitgevallen, leiden niet tot een ander oordeel, zeker nu [appellant] vanaf de datum van zijn ziekmelding in 2014 (13 maart 2014) ook 100% van zijn salaris uitbetaald had gekregen. Andere omstandigheden die met zich brengen dat [appellant] er vanaf juli 2014 niet op zou mogen vertrouwen dat zijn salaris volledig zou worden doorbetaald, zijn niet gesteld, noch is daarvan gebleken.
De grieven I tot en met III in het principaal appel slagen.