ECLI:NL:GHSHE:2015:2606

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
HR 200.168.291-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende bewijs van niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Limburg op 7 april 2015, te horen gekregen dat zijn schuldsaneringsregeling tussentijds was beëindigd op verzoek van de bewindvoerder. De rechtbank oordeelde dat de appellant de inlichtingenplicht niet correct was nagekomen en dat er feiten en omstandigheden waren die op het moment van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling al bekend waren en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op het moment van de indiening van het verzoekschrift geen alcoholverslaving had en dat hij zijn leven op orde aan het stellen was. Hij heeft vrijwillig hulp gezocht en stelt dat hij zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling correct nakomt. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 1 juli 2015 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, inclusief zijn recente werkervaring en de contacten met zijn familie.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op dit moment de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren nakomt en dat er onvoldoende bewijs is dat hij op het moment van de indiening van het verzoekschrift feiten heeft verzwegen die een reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen, waarbij de zaak is terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 juli 2015
Zaaknummer : HR 200.168.291/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/93 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F. Bouyaghjdane.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 april 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en zijn schuldsaneringsregeling in stand te houden vanaf de dag dat hij werd toegelaten tot deze regeling, te weten 11 februari 2014.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft, nadat er eerder op 27 mei 2015 een mondelinge behandeling is geweest waarbij de zaak wel is uitgeroepen maar vanwege het niet verschijnen van [appellant] niet inhoudelijk is behandeld, plaatsgevonden op 1 juli 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Bouyaghjdane;
  • de heer [bewindvoerder ], hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder ] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
  • beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 maart 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 29 juni 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 28 april 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 11 februari 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en f Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd nu [appellant] de inlichtingenplicht niet correct is nagekomen en er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw. Aangezien er baten zijn voor uitdeling, verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Op 22 mei 2014 zond de bewindvoerder een bericht naar de rechter-commissaris onder andere inhoudende dat er sprake zou zijn van een alcoholverslaving gepaard gaand met zelfverwaarlozing. De rechter-commissaris heeft de schuldenaar vervolgens opgeroepen voor een verhoor, dat heeft plaatsgevonden 27 mei 2014. (…)
Na het verhoor bleek dat de schuldenaar deel zou gaan nemen aan een dagbehandeling. (…)
De rechter-commissaris heeft op voorstel van de bewindvoerder ingestemd met het volgen van de dagbehandeling. Hierna volgen de berichten elkaar in rap tempo op. Uit de aangeleverde stukken bleek dat er wel degelijk sprake is van een alcoholverslaving. Behandelingen werden door de schuldenaar niet afgemaakt en de informatievoorziening naar de bewindvoerder toe was niet juist.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] ontkent ten stelligste dat er op het moment van indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling sprake was van een alcoholverslaving. Daarbij komt dat hij thans naar eigen zeggen zijn leven op orde aan het stellen is. Zo heeft hij, naast zijn schuldsaneringstraject geheel vrijwillig hulp gezocht om handvatten aangereikt te krijgen hoe om te gaan met zijn vroegere verslaving. Voorts stelt [appellant] dat er derhalve ook geen sprake is van een aan alcoholverslaving gerelateerde zelfverwaarlozing. Tevens geeft [appellant] aan dat hij onder behandeling is geweest bij Vincere en dat uit de eindrapportage van de psycholoog/psychiater niet blijkt dat er sprake is van een alcoholverslaving dan wel van zelfverwaarlozing. Daarnaast is [appellant] van mening dat hij de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name de sollicitatie- en arbeidsplicht, wel correct nakomt. Voorts stelt [appellant] dat hij ook zijn informatieplicht correct nakomt. Hij communiceert goed met zijn bewindvoerder. Zo heeft hij de bewindvoerder zelfstandig en vrijwillig geïnformeerd met betrekking tot het feit dat hij hulp heeft gezocht om handvatten aangereikt te krijgen over hoe om te gaan met zijn vroegere verslaving. Tot slot merkt [appellant] op dat hij geen spijtoptant is zodat de door de rechtbank gehanteerde beëindigingsgrond van artikel 350 lid 3 sub g Fw naar zijn idee dan ook niet opgaat.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij sinds 23 juni 2015 op uitzendbasis werkzaam is voor ten minste 40 uur per week. [appellant] erkent evenwel dat hij het vinden van deze arbeidsbetrekking bewust (nog) niet aan zijn bewindvoerder heeft gemeld omdat hij bang was dat deze dan direct zijn twijfels zou gaan uitspreken met betrekking tot de vraag of [appellant] wel in staat zou zijn tot het verrichten van deze werkzaamheden. Tevens geeft [appellant] aan dat hij, nadat hij met betrekking tot zijn alcoholverslaving in maart 2014 een terugval had, zelf behandeling heeft gezocht teneinde de kans op een nieuwe terugval te voorkomen of althans te verkleinen. Toen bleek dat een dergelijk behandeling uitsluitend overdag kon plaatsvinden heeft hij, gelet op de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting, evenwel besloten om deze behandeling niet te gaan volgen. Hij heeft dit aan zijn bewindvoerder bericht en daarbij niet gesuggereerd, althans niet willen suggereren, dat hij voornoemde behandeling succesvol zou hebben afgerond. dat de bewindvoerder dit wel als zodanig heeft begrepen berust volgens [appellant] dan ook op een misverstand. [appellant] heeft vervolgens zijn huisarts geconsulteerd met de vraag welke therapie of behandeling hij thans zou kunnen gaan volgen teneinde de kans op een terugval met betrekking tot zijn alcoholverslaving te verkleinen, doch deze heeft hem te verstaan gegeven dat een dergelijke therapie, nu naar zijn oordeel de kans op een terugval bij [appellant] uiterst gering is, in beginsel niet geïndiceerd is. [appellant] kan zich hierin ook vinden, hij drinkt niet en het gaat naar eigen zeggen dan ook goed met hem, hij heeft een vastomlijnd levensritme, sinds kort ook een arbeidsbetrekking en van zelfverwaarlozing is naar zijn idee al helemaal geen sprake. Tot slot legt [appellant] uit dat hij bij gelegenheid van de eerder, in casu op 27 mei 2015, geplande mondelinge behandeling in hoger beroep niet is verschenen omdat hij op weg naar het hof een paniekaanval kreeg welke gepaard ging met bovenmatig zweten en hartkloppingen. Hij heeft toen, samen met zijn dochter en schoonzoon die hem vergezelde, rechtsomkeert gemaakt en is nadien zelfs een week lang bij zijn dochter in huis geweest. [appellant] voegt hieraan toe dat zijn contacten met zijn familie zeer goed zijn, zijn dochter heeft hem ook nu weer vergezeld, hun contact is zeer frequent en zijn moeder bezoekt hem ook eens in de veertien dagen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In de brief van Wonen Limburg van 3 april 2014 staat vermeld dat er signalen zijn van overlast, veroorzaakt door [appellant]. De begeleider van de gemeente heeft op 16 april 2014 een mailbericht aan de bewindvoerder verzonden waarin zij aangeeft dat [appellant] niet in staat is om zijn reguliere arbeid te verrichten en er een derde gesprek bij de GGD heeft plaatsgevonden vanwege een alcoholprobleem. Uit het emailbericht van mevrouw [naam] blijkt bovendien dat de familie van [appellant] zich zorgen maakt over de langdurige terugval en zelfverwaarlozing ten gevolge van alcoholproblematiek.
In 2012, 2013 en 2014 is [appellant] aangemeld bij Vangnet OGGZ; de laatste keer was op 31 maart 2014. Hierbij is er in 2013 bij [appellant] op aangedrongen om mee te werken aan een Korsakov onderzoek, maar dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Bij het huisbezoek is onder meer gebleken dat er sprake was van zelfverwaarlozing. Daarbij komt dat [appellant] tegen de adviezen in zelf gestopt is met de behandeling bij Vincere-GGZ. [appellant] had de bewindvoerder evenwel willens en wetens ten onrechte bericht dat hij de behandeling met goed gevolg had afgesloten. De bewindvoerder stelt zich, gezien het vorenstaande, dan ook op het standpunt dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling proportioneel is, nu [appellant] niet in staat is om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en daarbij bovendien onjuiste informatie aan hem heeft verstrekt.
3.8.
De bewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij de situatie van [appellant] als stabiel zou willen kwalificeren en dat de contacten tussen haar en [appellant] ronduit goed verlopen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en f Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.10.2.
Vast staat dat, temeer nu zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook door de bewindvoerder ook is erkend althans niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [appellant] de voor hem uit hoofde van schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen thans naar behoren nakomt. Daarbij komt dat het hof van oordeel is dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] op het tijdstip van het indienen van zijn verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling feiten on omstandigheden zou hebben verzwegen die een reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen. [appellant] heeft in het verleden weliswaar een alcoholverslaving gehad, maar deze verslaving was ten tijde van zijn toelatingsverzoek inmiddels al een kleine dertien jaar onder controle. Dat [appellant] in de (nabije) toekomst nogmaals een terugval zal ervaren valt weliswaar nimmer geheel uit te sluiten, doch op dit moment is hiervan naar het oordeel van het hof op geen enkele manier sprake, Daarbij gaat het hof niet alleen af op de mededelingen van [appellant] zelf maar ook op die van zijn bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder zoals zijn gedaan bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep.
3.10.3.
Het hof acht in dit geval, nu [appellant] op dit moment de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren nakomt, dan ook termen aanwezig om het verzoek van bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen, waarbij het hof [appellant] er wel nadrukkelijk op wijst dat hij alle voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, en gelet op het feit dat [appellant] bewust heeft gewacht met het informeren van zijn bewindvoerder inzake zijn recent verworven arbeidsbetrekking met name ook de informatieverplichting, stipt zal dienen te blijven nakomen.
3.11.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellant]
[woonadres]
[postcode] [woonplaats];
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.