In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Limburg op 7 april 2015, te horen gekregen dat zijn schuldsaneringsregeling tussentijds was beëindigd op verzoek van de bewindvoerder. De rechtbank oordeelde dat de appellant de inlichtingenplicht niet correct was nagekomen en dat er feiten en omstandigheden waren die op het moment van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling al bekend waren en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op het moment van de indiening van het verzoekschrift geen alcoholverslaving had en dat hij zijn leven op orde aan het stellen was. Hij heeft vrijwillig hulp gezocht en stelt dat hij zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling correct nakomt. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 1 juli 2015 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, inclusief zijn recente werkervaring en de contacten met zijn familie.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op dit moment de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren nakomt en dat er onvoldoende bewijs is dat hij op het moment van de indiening van het verzoekschrift feiten heeft verzwegen die een reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen, waarbij de zaak is terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.