Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 februari 2015;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 28 mei 2015.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [kind], die op [geboortedatum] 2013 is geboren. De moeder, appellante in deze zaak, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2015 aangevochten, waarin [kind] onder toezicht is gesteld voor de duur van één jaar. De moeder is van mening dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar huidige situatie en de verbeteringen die zij heeft doorgemaakt in de opvoeding van [kind]. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2015 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat zij in staat is om [kind] structuur en grenzen te bieden, en dat de zorgen van de raad voornamelijk gebaseerd zijn op ervaringen met haar oudere kinderen, die inmiddels volwassen zijn. De raad heeft echter benadrukt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [kind] te waarborgen, gezien de belaste geschiedenis van de moeder met haar andere kinderen en de zorgen die er zijn over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder inmiddels openstaat voor hulpverlening en dat er vooruitgang is geboekt, maar dat er ook blijvende risico's zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van [kind] voor de duur van één jaar noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van het kind te beschermen en de moeder te ondersteunen in haar opvoedingsrol. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.