3.6.Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man en de vrouw niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om als ouders van [kind 2], [kind 3] en [kind 1] met elkaar te communiceren en mede daardoor niet in staat zijn om de gezamenlijk tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot [kind 2], [kind 3] en [kind 1] constructief op te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van [kind 2], [kind 3] en [kind 1] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van de kinderen dat partijen op ouderniveau met elkaar leren communiceren, althans elkaar zodanig te verstaan dat de kinderen daar geen last van zullen hebben.
3.6.2.Ter zitting in hoger beroep heeft het hof reeds met partijen de mogelijkheid besproken van het gelasten door het hof van een zogenaamd ouderschapsonderzoek. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Partijen hebben beide verklaard in te stemmen met een ouderschapsonderzoek.
3.6.3.Partijen hebben voorts ingestemd met de benoeming van drs. mr. I. Sandig en mr. de Haas tot deskundigen. Zij hebben er verder mee ingestemd de vraagstelling aan de deskundigen aan het hof over te laten. Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.6.4.Het hof zal als deskundigen benoemen drs. mr. I. Sandig en mr. de Haas.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.6.5.De deskundigen - die zich bereid he verklaard het onderzoek te verrichten - wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van hun kinderen in staat zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
De advocaat van appellant dient
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven de deskundigen ieder te voorzien van afschriften van de processtukken.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 1 september 2015pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden.
3.6.6.Het hof verzoekt de deskundigen te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat de kinderen buiten de strijd van partijen blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen partijen?
Kan de communicatie tussen de ouders ten aanzien van de kinderen zodanig worden verbeterd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij in de toekomst in constructief overleg beslissingen nemen omtrent de kinderen ?
In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een contactregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarige(n)?
In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de contactregeling rekening te houden met elkaar en met de belangen van de minderjarige(n)?
In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de minderjarige(n)?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige(n)? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
De deskundigen dienen het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof zo mogelijk te adviseren omtrent de verdeling van de zorg en opvoedingstaken.
3.6.7.Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
3.6.8.Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van beide ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundigen, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 150,- per uur, exclusief BTW.
Wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek)
3.7.1.De man stelt dat de bestreden beschikking van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven beantwoord en dat reeds om die reden de bestreden beschikking door het hof dient te worden vernietigd. Voor zover nodig stelt de man ook dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste althans onvolledige gegevens.
3.7.2.De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
De vrouw stelt dat dat de man er volledig aan voorbij gaat dat de rechtbank terecht geen inhoudelijke toets / berekening inzake de kinderalimentatie heeft gemaakt aangezien partijen zelf de hoogte van de kinderalimentatie zijn overeengekomen en de man voorts geen verweer heeft gevoerd. De vrouw ontkent dat er in deze kwestie sprake is een grove miskenning van de wettelijke maatstaven als bedoeld in artikel 1:401 BW. Voorts is er volgens de vrouw geen sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de grieven ten aanzien van de kinderalimentatie zouden kunnen slagen.
3.7.3.Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.7.4.Ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De man stelt zich op het standpunt dat de beschikking waarvan beroep van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, omdat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.7.5.Gebleken is dat partijen, na de beëindiging van de samenleving op 27 februari 2014, op 20 april 2014 een ouderschapsplan hebben ondertekend. Dit ouderschapsplan is door de vrouw bij haar verzoek tot echtscheiding aan de rechtbank overgelegd, met het verzoek om, onder meer, te bepalen dat de man met ingang van 27 februari 2014 een bedrag van
€ 200,- per kind per maand aan de vrouw zal voldoen terzake de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
In eerste aanleg is door de man geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens het verzoek van de vrouw, onder meer ten aanzien van de kinderalimentatie, toegewezen.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen blijkt naar het oordeel van het hof dat er in dit geval sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Immers gebleken is, hetgeen ter zitting door de vrouw is erkend, dat de behoefte van de kinderen aanmerkelijk lager ligt dan de door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen kinderalimentatie van € 200,- per maand.
Reeds op die grond oordeelt het hof dat in hoger beroep opnieuw de behoefte van de kinderen als ook de draagkracht van de man berekend dient te worden.
Wijziging van omstandigheden