ECLI:NL:GHSHE:2015:2584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
F 200.160.666_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van minderjarige na echtscheiding en ouderschapsplan

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het hoofdverblijf van een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De moeder had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin was bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader zou zijn. In het ouderschapsplan, dat door beide ouders was ondertekend, was overeengekomen dat het hoofdverblijf bij de vader zou zijn, maar de moeder betwistte de stabiliteit van de situatie bij de vader en stelde dat zij een betere opvoedingsomgeving kon bieden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De moeder voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen stabiele opvoedingsomgeving kon bieden en dat de vader onder druk had gezet om het ouderschapsplan te ondertekenen. De vader daarentegen stelde dat de moeder inconsistent was in haar houding ten aanzien van de verblijfplaats van het kind en dat hij een stabiele omgeving bood. Het hof heeft vastgesteld dat het goed gaat met de minderjarige en dat zij zich heeft aangepast aan de nieuwe situatie bij de vader.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het ouderschapsplan aan de beschikking gehecht, waarbij het belang van het kind voorop stond. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van minderjarigen na een scheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 juli 2015
Zaaknummer: F 200.160.666/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/267009 FA RK 13-4048
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Wouters,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats 2], België,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.I. Cambier.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Middelburg,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 3 september 2014

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (zodat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder blijft liggen) met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2015, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en voorts bij wijze van incidenteel appel te bepalen dat het door partijen getekende ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de door het hof te wijzen beschikking.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 9 april 2015, heeft de moeder verzocht (althans zo begrijpt het hof) het verzoek van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Wouters;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Cambier en mevrouw E.M. Spruit, geregistreerd tolk in de Franse taal;
  • mevrouw [vertegenwoordiger Raad], als vertegenwoordiger van de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van raad d.d. 24 december 2014.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op [datum] 2004 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [kind] (hierna: [kind]), op [geboortedatum] 2006 te [woonplaats 2], België.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind] uit.
3.2.
Bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel d.d. 16 januari 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welk vonnis op 29 juni 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te [woonplaats 2], België.
Bij dit vonnis heeft de rechtbank tevens akte verleend aan partijen van hun akkoord betreffende [kind] en heeft de rechtbank onder meer het hoofdverblijf van [kind] toegekend aan de moeder.
3.3.
Bij de tussenbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 april 2014 heeft de rechtbank de raad verzocht in mei/juni 2014 een nader aanvullend onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beschikking onder rechtsoverweging 5.8. vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren op
8 juli 2014 en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank het voornoemde vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel gewijzigd voor wat betreft het hoofdverblijf en bepaald dat [kind] het hoofdverblijf bij de vader heeft. Verder heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat bij de moeder geen stabiele opvoedingsomgeving is gecreëerd voor [kind]. De moeder meent dat de door de rechtbank opgesomde risicofactoren bij haar niet aanwezig zijn. Daarnaast meent zij dat er onjuistheden staan in het rapport van de raad. De moeder stelt dat de beslissing tot wijziging van het hoofdverblijf van [kind] op onjuiste gronden berust en wenst derhalve de vernietiging van de bestreden beschikking.
Ten aanzien van haar woonverblijf, de hulpverlening aan en de begeleiding van de moeder heeft zij in het beroepschrift aangevoerd dat zij, na bijna een jaar in het moeder-kind huis in [plaats] te hebben gewoond, zich hier steeds meer thuis voelt. Hoewel zij in eerste instantie wantrouwend stond tegenover de medewerkers van Arduin, hebben zij het vertrouwen van de moeder langzaam gewonnen. De moeder heeft tevens een persoonlijk begeleider die haar helpt bij dagelijkse zaken.
Weliswaar is zij in het verleden meerdere keren verhuisd, thans woont zij echter al langere tijd op hetzelfde adres. Haar eerdere plannen om te verhuizen vanuit Arduin zijn gewijzigd. In januari 2015 gaat zij wonen in een eengezinswoning in Schore en krijgt dan begeleiding vanuit Arduin via het Steunpunt. De moeder kan voor onbepaalde tijd in deze woning blijven wonen. De huur wordt betaald door de bewindvoerder en het eventuele vervoer van [kind] naar school kan via de gemeente worden geregeld.
Verder heeft de moeder een behandeling gehad bij Emergis, waardoor zij beter kan omgaan met emoties en stress. Zij heeft op eigen initiatief een vrijwillig bewindvoerder ingeschakeld om haar schulden op orde te krijgen en zich ingeschreven bij Betho in Goes en gestart met het traject: “ Samen weer aan het werk”.
Wat betreft de door de rechtbank benoemde wisselvallige houding van de moeder ten aanzien van de verblijfplaats van [kind], stelt de moeder meerdere keren, onder druk van de vader, te hebben ingestemd met een wijziging van de verblijfplaats van [kind]. Ook heeft de moeder onder invloed van deze druk uitingen gedaan die zij niet heeft gemeend.
Inzake de woonplaats van [kind] bij de vader stelt de moeder dat er voor de stelling van de rechtbank dat de vader een geschikte woonomgeving voor [kind] kan bieden de controlemiddelen volledig ontbreken. Er vindt thans geen enkel toezicht plaats meer op [kind].
Wat betreft de huidige communicatie tussen partijen voert de moeder aan dat hoewel de rechtbank heeft bepaald dat de overgang van [kind] naar de vader zeer langzaam zou moeten verlopen, de overdracht overhaast heeft plaatsgevonden waardoor Rabna geen mogelijkheid heeft gehad om afscheid te nemen van haar leerkrachten, vrienden en vriendinnen en heeft zij zich niet kunnen voorbereiden op deze overgang. Daarbij komt dat de vader zich niet altijd houdt aan de door partijen gemaakte afspraken omtrent de omgang.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
3.6.1.
In de eerste plaats heeft de vader in zijn verweerschrift aangegeven dat het door de moeder aan hem verzonden ouderschapsplan door hen ongewijzigd is ondertekend op
6 respectievelijk 8 december 2014, derhalve nadat het onderhavige beroep is ingesteld. Partijen waren het erover eens dat [kind] haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben en dat er tussen de moeder en [kind] een zorg/contactregeling zal plaatsvinden zoals beschreven in dat plan.
De vader meent dat de moeder zich hieraan dient te houden. Het is in goed overleg tussen partijen besproken en getekend. De man verzoekt derhalve in zijn incidenteel appel dat het hoger beroep van de moeder dient te worden afgewezen en dat de naleving van het plan in de beschikking van het hof dient te worden opgenomen.
3.6.2.
Ten aanzien van de wisselvallige houding van de moeder omtrent de verblijfplaats van [kind] voert de vader aan dit onder meer blijkt uit het feit dat de moeder op 28 november 2014 hoger beroep instelt en vervolgens één week later het ouderschapsplan ondertekent. Deze houding heeft overigens niet alleen betrekking op [kind] maar ook op andere leefgebieden. De moeder is niet in staat om [kind] een stabiel leven te geven en er is geen zicht op dat dit gaat verbeteren. De moeder heeft aangegeven dat zij het liefst wil verhuizen naar Zeeuws-Vlaanderen, zij is rusteloos en het gaat alleen goed met haar wanneer zij intensief wordt begeleid.
3.6.3.
De vader meent dat uit de huidige omstandigheden van de moeder eerder af te leiden valt dat de moeder nog niet in staat is [kind] een behoorlijke opvoeding en verzorging te bieden dan andersom. De raad en stichting hebben te kennen gegeven dat de moeder die opvoeding enkel kan blijven volhouden zolang er voldoende begeleiding op alle fronten plaatsvindt en de moeder deze ook accepteert.
De vader ontkent dat hij de moeder onder druk heeft gezet om in stemmen met een verblijf van [kind] bij hem. Ook herkent de vader zich niet in de stellingen van de moeder over zijn optreden op zitting van 19 augustus 2014 wat betreft het verheffen van zijn stem.
Daarbij komt dat er regelmatig overleg is over [kind] zonder dat er sprake is van ruzie of een sfeer die daarnaar neigt. Partijen zijn goed in staat overleg te voeren over de aangelegenheden met betrekking tot [kind].
De moeder wordt volledig geïnformeerd door de vader en weet exact wat er gaande is. [kind] gaat sinds 8 september 2014 in België naar school, zij heeft moeten wennen aan de situatie maar het gaat steeds beter met haar. Zij is geïntegreerd op school heeft vriendinnen en de Franse taal gaat haar steeds beter af. Het is niet in haar belang dat hierin verandering komt.
3.6.4.
De vader meent tot slot dat het door partijen ondertekende ouderschapsplan onderdeel van de beschikking van het hof dient uit te maken, om te voorkomen dat partijen opnieuw een procedure aanhangig moeten maken als er tussen partijen onenigheid ontstaat over de uitvoering van het plan.
3.7.
De moeder heeft in haar verweerschrift in incidenteel appel aangegeven dat zij kan instemmen met het verzoek van de vader om het ondertekende ouderschapsplan aan de beschikking te hechten. Dit echter met de aantekening dat zij er uitdrukkelijk niet in berust dat het hoofdverblijf bij de vader komt te liggen. Dit was niet de intentie van de moeder tijdens de ondertekening van het plan. Het ouderschapsplan is meer een feitelijke weergave van de werkelijkheid dan een juridische eindsituatie waar de moeder mee kan instemmen.
3.8.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat het standpunt ingenomen in eerste aanleg gehandhaafd blijft. De zorgen over de stabiliteit van de moeder zijn onveranderd en de raad meent dat de vader [kind] wel een stabiele situatie biedt. Bovendien is gebleken dat hij ook het contact met de moeder onderhoudt.
Hoofdverblijfplaats
3.9.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot de onderhavige verzoeken.
3.10.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
In zijn verweerschrift heeft de vader gewezen op een door beide partijen (door de vader op 6 december 2014 en door de moeder op 8 december 2014) ondertekend ouderschapsplan. Partijen zijn in dit plan, nadat het hoger beroep door de moeder was ingesteld, overeengekomen dat het hoofdverblijf van [kind] bij de vader is.
De tekst van dit ouderschapsplan is duidelijk. Aan de moeder kan worden toegegeven dat de vraag hoe een schriftelijke overeenkomst dient te worden uitgelegd niet enkel beantwoord kan worden aan de hand van de taalkundige uitleg. Het komt tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (haviltex-formule). In de onderhavige procedure is het hoofdverblijf van [kind] onderwerp van het geschil geweest. Nadat de rechtbank de bestreden beschikking heeft gewezen en de vrouw hoger beroep heeft ingesteld zijn partijen alsnog met elkaar in overleg getreden en is het ouderschapsplan opgesteld en door beide partijen ondertekend. In dat licht bezien kan de vader de moeder thans houden aan hetgeen partijen overeengekomen zijn ten aanzien van het hoofdverblijf en heeft de moeder ook volstrekt onvoldoende gesteld en onderbouwd op welke grond de vader had dienen te weten dat de bedoeling van de moeder anders zou zijn dan in het ouderschapsplan tot uitdrukking is gebracht. Het hof zal derhalve, zoals de vader verzoekt, het door partijen ondertekende ouderschapsplan aanhechten aan deze onderhavige beschikking onder verwijzing naar artikel 2 waarin onder meer is opgenomen:
“Het kind heeft haar hoofdverblijf bij de vader en zal op zijn adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan…”
3.10.3.
Overigens ziet het hof in hetgeen verder door de moeder is aangevoerd geen reden om het hoofdverblijf van [kind] te wijzigen. Gebleken is immers dat het goed gaat met [kind], hetgeen door de moeder onvoldoende is betwist. Zij heeft zo blijkt uit de verklaring van de vader inmiddels vriendjes en vriendinnetjes, gaat het na een periode van gewenning steeds beter met haar en kan ze steeds beter overweg met de Franse taal. Zij bezoekt een Franstalige school voor kinderen met leerproblemen, waar zij deelt uitmaakt van een groep kinderen van dezelfde leeftijd en vergelijkbare problematiek. Ook gaan de contacten met de moeder goed en gaat ze graag naar de moeder toe, hetgeen de vader stimuleert. Het hof acht het derhalve niet in het belang van [kind] de situatie weer terug te draaien.
3.10.4.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [kind] wenselijk dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.12.
De moeder heeft verzocht om de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.13.
In hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht ziet het hof echter geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van de proceskosten.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 september 2014 en verwijst naar hetgeen de partijen terzake hoofdverblijf en zorgregeling voor [kind], geboren op [geboortedatum] 2006 te [woonplaats 2], België op of omstreeks 5, respectievelijk 8 december 2014 zijn overeengekomen naar het aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.