ECLI:NL:GHSHE:2015:256

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
F 200.158.920_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, die onder toezicht staat van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De minderjarige, die sinds 10 december 2013 in een gesloten jeugdzorg accommodatie verblijft, verzoekt om vernietiging van de beschikking die de verlenging van haar gesloten plaatsing betreft. De rechtbank had eerder een machtiging verleend voor haar uit huis plaatsing, die door de stichting was aangevraagd. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 januari 2015, waarbij de minderjarige en haar advocaat aanwezig waren, maar de ouders niet. De stichting verzocht om het hoger beroep af te wijzen en de eerdere beschikking in stand te laten.

Het hof overweegt dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De stichting heeft aangegeven dat de minderjarige nog niet klaar is voor een overstap naar een open setting, gezien haar gedrag en eerdere incidenten. Het hof concludeert dat de minderjarige in de gesloten setting de nodige stappen in haar ontwikkeling moet zetten en dat er voldoende begeleiding en therapie wordt geboden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 januari 2015
Zaaknummer : F 200.158.920/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/276626 / JE RK 14/442MZ14
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg SJSJ-Almata te [verblijfplaats],
appellante,
hierna te noemen: [minderjarige],
advocaat: mr. F.P.M. Sanders,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2014, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de gesloten plaatsing, althans opnieuw rechtdoende een beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van [minderjarige] af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige], bijgestaan door mr. Sanders;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger stichting 2].
2.3.1.
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De Raad voor de Kinderbescherming is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Aangezien voormeld verweerschrift met producties abusievelijk niet aan [minderjarige] of haar advocaat is verstuurd door de griffie van het hof, hebben [minderjarige] en haar advocaat eerst op de mondelinge behandeling kennis kunnen nemen van de inhoud daarvan.
Nadat het hof een leespauze heeft ingelast teneinde de advocaat van [minderjarige] en [minderjarige] in staat te stellen het verweerschrift en de daarbij behorende producties te lezen, heeft het hof vervolgens [minderjarige] en haar advocaat de mogelijkheid voorgehouden om de behandeling van de zaak aan te houden tot een nader te bepalen datum, om hen de gelegenheid te geven het verweerschrift en de daarbij overgelegde producties beter te kunnen bestuderen. De advocaat van [minderjarige] heeft mede namens [minderjarige] aangegeven van die mogelijkheid geen gebruik te willen maken en de mondelinge behandeling voort te willen zetten.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren, op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].
3.2.
[minderjarige] staat onder toezicht van de stichting, welke ondertoezichtstelling van kracht is tot 1 mei 2015.
[minderjarige] is sinds 10 december 2013 geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Zij verblijft sinds 23 april 2014 in de gesloten groep van SJSJ-Almata.
3.3.
Bij beschikking van 17 april 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad een machtiging verleend aan de stichting om [minderjarige] met ingang van 17 april 2014 tot 17 augustus 2014 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant een machtiging verleend aan de stichting om [minderjarige] met ingang van 17 augustus 2014 tot 17 april 2015 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.5.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 17 april 2014 de bevindingen van de gedragswetenschapper aangehaald, die van mening was dat [minderjarige] een kans verdiende om zich te bewijzen. Hoewel een snelle overstap naar een open setting risico’s met zich zou brengen, diende er aan [minderjarige] een zeker perspectief te worden geboden.
[minderjarige] had gedurende een periode van twee maanden op vrijwillige basis in de gesloten groep verbleven en zich keurig aan de regels gehouden. De therapie van [minderjarige] was in die periode echter onvoldoende van de grond gekomen en [minderjarige] ging nog steeds niet naar school. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stichting te weinig concreet had aangegeven hoe de toekomst van [minderjarige] eruit zou moeten zien. De rechtbank verwachtte in de periode van vier maanden na 17 april 2014 van de stichting dat zij zou gaan werken aan een concreet plan voor de nabije toekomst van [minderjarige] en dat de therapie van [minderjarige] daadwerkelijk zou gaan plaatsvinden. [minderjarige] diende op haar beurt alles te doen wat de stichting van haar verlangde.
[minderjarige] is in die periode echter nog steeds geen passende scholing aangeboden. Zij volgde al ruim twee jaar geen onderwijs. [minderjarige] voelde zich niet op haar plek in het praktijkonderwijs. Het onderwijs bij SJSJ-Almata is eveneens onder haar niveau, maar daar werkt [minderjarige] nu wel aan mee. [minderjarige] stelt dat zij niets leert bij SJSJ-Almata en dat zij daar onvoldoende begeleid wordt. EMDR-therapie is pas sinds begin oktober 2014 gestart, nadat [minderjarige] daarop had aangedrongen.
De stichting heeft nog overwogen of een onderzoek door en plaatsing bij GGz [plaats] tot de mogelijkheden behoorde. Recent heeft [minderjarige] met de gezinsvoogd bij De La Salle in [vestigingsplaats] een kennismakingsgesprek gehad. [minderjarige] heeft interesse getoond omdat haar niets anders wordt aangeboden. De gezinsvoogd kon [minderjarige] echter niets vertellen over de behandelmogelijkheden daar. [minderjarige] is bang dat het daar alleen maar slechter met haar zal gaan, omdat zij over die instelling vaak slechte verhalen hoort.
Volgens [minderjarige] heeft de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte overwogen dat de stichting nu wel voldoende perspectief aan [minderjarige] geboden heeft en dat het aan [minderjarige] eigen houding te wijten is dat de voorzichtige positieve verandering niet is voortgezet. Aan [minderjarige] is niet medegedeeld wat de vooruitzichten zijn en er is niet naar vrijheden gewerkt. [minderjarige] stelt voorts dat de gezinsvoogd onvoldoende bereikbaar is. [minderjarige] betwist dat zij drank gebruikt, dat zij heeft geblowd, dan wel met de verkeerde mensen in aanraking komt. Zij is nooit misbruikt en van ‘lover boy-problematiek’ is geen sprake.
[minderjarige] wil graag naar school om voor zichzelf een toekomst te kunnen opbouwen. Zij wenst graag bij een ROC een kappers- of modeopleiding te volgen. [minderjarige] zou graag naar kamertraining of een open setting willen doorstromen. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van [minderjarige] nog de mogelijkheid van een pleeggezinplaatsing besproken.
3.7.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De stichting stelt dat [minderjarige] nog steeds niet toe is een overstap naar een open setting, hetgeen door enkele gebeurtenissen na de bestreden beschikking wordt bevestigd.
Het weekend voor de zitting bij de rechtbank van 13 augustus 2014, mocht [minderjarige] op verlof. Zij heeft ervoor gekozen om na dit weekend weg te lopen en geen contact op te nemen met haar familie of SJSJ-Alamata. Uiteindelijk is [minderjarige] in [plaats] aangetroffen en door de politie teruggebracht naar SJSJ-Almata. Tot op heden is niet bekend waar [minderjarige] in die tijd is geweest en hoe zij aan geld kwam. De zorgen die er reeds eerder waren over het contact van [minderjarige] met jongens uit het ‘lover boy-circuit’, zijn door dit incident groter geworden. Na dit incident leek [minderjarige] wel meer verantwoordelijkheid te nemen voor haar gedrag, maar SJSJ-Almata blijft het vermoeden houden dat [minderjarige] zich sociaal wenselijk opstelt.
Op 15 oktober 2014 heeft SJSJ-Almata ontdekt dat meerdere jongeren van de groep waarin [minderjarige] verblijft hebben gestolen. Hierbij is gebleken dat [minderjarige] twee groepsgenoten heeft ingezet om make-up voor haar te stelen, om zelf geen risico te lopen. Voorts is op de kamer van [minderjarige] een verboden bezit gevonden, namelijk een aansteker.
Vervolgens is eind november 2014 bij SJSJ-Almata aan het licht gekomen dat [minderjarige] een nieuwe groepsgenoot ertoe heeft bewogen om via Facebook aan een bekende jongen te vragen om [minderjarige] en andere meiden van de groep op te komen halen, ten einde op die manier weg te kunnen lopen van het terrein. De vrijheden die [minderjarige] vlak daarvoor waren toegezegd, zijn direct ingetrokken.
De stichting is van mening dat SJSJ-Almata een passend aanbod aan begeleiding, therapie en scholing heeft, maar dat veel afhankelijk is van de mate waarin [minderjarige] daarvan gebruik maakt. Recent is [minderjarige] overgestapt naar een andere klas met een meer uitdagend vakkenpakket. Zij laat op school nu een positieve houding zien. Zij wordt niet meer uit de les gestuurd en gaat volgens afspraak naar school. Op 7 oktober 2014 is [minderjarige] gestart met EMDR-therapie. Dit is een intensieve vorm van therapie die veel emoties losmaakt, zodat dit maar eens per week kan plaatsvinden. [minderjarige] is volgens SJSJ-Almata gemotiveerd voor deze therapie.
De leerdoelen van [minderjarige] zijn volgens de stichting: leren geduld te hebben, eigen verantwoordelijkheid nemen, grenzen aanvoelen en aangeven, betrouwbaar zijn, afspraken nakomen, enzovoorts. In de komende drie maanden mag [minderjarige] weer meer oefenen met vrijheden. Vermoedelijk heeft [minderjarige] dan nog een behandeling van 4 tot 6 maanden nodig voordat zij kan doorstromen naar een open behandelsetting met besloten groepen.
GGz kan [minderjarige] thans geen passende zorg bieden. Volgens de stichting sluiten Idris en De La Salle het beste aan bij [minderjarige]. [minderjarige] ziet een opname bij Idris niet zitten. Alle betrokkenen achten een doorstroom naar De La Salle na afloop van de huidige machtiging haalbaar als [minderjarige] de positieve houding, welke zij sinds twee weken laat zien, kan vasthouden, blijft werken aan haar doelen, haar EMDR therapie blijft volgen en laat zien dat ze kan omgaan met vrijheden. Dit is meerdere malen aan [minderjarige] uitgelegd. Door SJSJ-Almata is een plan opgesteld dat [minderjarige] inzicht geeft in de stappen die gezet dienen te worden in het werken naar meer vrijheden. Vanuit De La Salle kan [minderjarige] vervolgens doorstromen naar kamertraining.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 10.5 lid 1 van de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Jeugdwet (Jw) geldt een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) dat is ingediend vóór 1 januari 2015, met ingang van dat tijdstip als een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw.
Op grond van artikel 10.5 lid 2 Jw geldt een machtiging als bedoeld in artikel 29b Wjz die is verleend vóór 1 januari 2015, met ingang van dat tijdstip als een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw.
3.8.2.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.4.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.5.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.6.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw, zij het dat – naar het hof ambtshalve bekend is – de stichting niet over de sedert 1 januari 2015 vereiste certificering, als bedoeld in de genoemde bepalingen, beschikt. Het ontbreken van deze certificering doet naar het oordeel van het hof echter niet af aan de (formele) geldigheid van de verstrekte machtiging reeds op grond van het feit dat de stichting al vóór de invoering van het vereiste van certificering als bevoegde instelling met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] was belast en had bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
3.8.7.
Voorts is het hof op grond van de stukken en verhandelde ter zitting van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
3.8.8.
De gebeurtenissen in augustus, oktober en november 2014 bevestigen naar het oordeel van het hof dat [minderjarige] het op dit moment nog nodig heeft om in een gesloten setting te verblijven.
[minderjarige] heeft ter zitting van het hof verklaard dat genoemde incidenten voortkwamen uit het gevoel dat zij had dat binnen SJSJ-Almata onvoldoende voor haar werd gedaan. [minderjarige] stelt echter dat zij er spijt van heeft en nu gemotiveerd en in staat is een positieve invulling te geven aan haar leven. Zij wenst dit graag te doen door naar school te gaan, therapie te volgen en afspraken na te komen en in het kader van kamertraining verder te werken aan haar zelfstandigheid, zodat zij bij het bereiken van de volwassen leeftijd in staat zal zijn op haar eigen benen te staan.
3.8.9.
Het hof acht de ambities van [minderjarige] prijzenswaardig. De stichting heeft ook oog voor de wensen van [minderjarige], die de mogelijkheden van kamertraining heeft onderzocht. Het hof deelt het standpunt van de stichting dat [minderjarige] naar kamertraining kan toewerken.
Het hof is evenwel van oordeel dat [minderjarige] daarvoor eerst in een gesloten setting de nodige stappen in haar ontwikkeling dient te zetten en dat zij zal moeten laten zien dat zij gemaakte afspraken kan nakomen en met (nog te verwerven) vrijheden kan omgaan.
Het hof neemt in overweging dat [minderjarige] bij SJSJ-Almata EMDR-therapie krijgt en gepast onderwijs volgt, waarbij haar vakkenpakket recent is aangepast, om deze meer bij de interesses en capaciteiten van [minderjarige] te laten aansluiten. Voorts krijgt zij begeleiding gericht op haar gedrag, zelfreflectie en perspectief. Daarmee wordt naar het oordeel van het hof, in tegenstelling tot de mening van [minderjarige], voldoende voor [minderjarige] gedaan tijdens haar verblijf bij SJSJ-Almata om haar in staat te stellen de nodige stappen in haar ontwikkeling te zetten. Het is aan [minderjarige] om zich hiervoor in te spannen, zodat zij de resultaten daarvan bij een eventuele verlengingszitting aan de kinderrechter kan laten zien.
3.8.10.
Het hof is echter tevens van oordeel dat uit de stukken niet blijkt of de stichting richting [minderjarige] duidelijk en concreet heeft gecommuniceerd op welke termijn zij aan welke voorwaarden dient te voldoen om de stap richting een besloten setting en vervolgens richting kamertraining te kunnen zetten.
Het is naar het oordeel van het hof aan de stichting om op zeer korte termijn concrete aanwijzingen, voorwaarden en/of doelen op papier te zetten en dit met [minderjarige] te bespreken. De stichting dient naar het oordeel van het hof duidelijker te zijn in de begeleiding van [minderjarige] naar zelfstandigheid.
3.9.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2014,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.