ECLI:NL:GHSHE:2015:254

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
F 200.160.733_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, die verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige], is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn ondertoezichtstelling werd verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De rechtbank had op 7 oktober 2014 besloten dat [minderjarige] tot 9 april 2015 in een gesloten setting moest verblijven. De minderjarige is van mening dat de indicatie voor deze maatregel niet voldoet aan de wettelijke eisen en dat er alternatieven zijn in de vorm van vrijwillige hulpverlening. Hij stelt dat de uithuisplaatsing een inbreuk op zijn 'family life' vormt en dat deze maatregel niet als ultimum remedium is toegepast.

De stichting, die verantwoordelijk is voor de jeugdzorg, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat [minderjarige] een belast verleden heeft en dat zijn gedragsproblemen en emotionele ontwikkeling een gesloten plaatsing noodzakelijk maken. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders van [minderjarige] in België wonen en dat er mogelijkheden worden onderzocht voor een overdracht van de zorg naar België.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de gesloten uithuisplaatsing van [minderjarige] gerechtvaardigd is. Het hof heeft vastgesteld dat de stichting heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een machtiging en dat de indicatiestelling voldoende onderbouwd is. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de zorgvuldigheid van het traject van groot belang is voor de toekomst van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 januari 2015
Zaaknummer : F 200.160.733/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/287323 JE RK 14-1743
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Almata te [vestigingsplaats],
appellant,
hierna te noemen: [minderjarige],
advocaat: mr. J.A. van Gemeren,
tegen
Stichting Jeugdbescherming west,
gevestigd te Den Haag en mede kantoorhoudende te Dordrecht,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad);

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 7 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2014, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen met name inzake de uithuisplaatsing inzake een gesloten setting.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 december 2014, heeft de stichting verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. L.H. Weijer, kantoorgenoot van mr. Van Gemeren, namens [minderjarige];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2 van de stichting];
-mr. J.C. van den Doel, advocaat van de moeder;
- mr. W. de Gruijl, advocaat van de vader.
2.3.1.
[minderjarige], de moeder, de vader en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De advocaat van [minderjarige] heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] hem telefonisch heeft laten weten niet te willen komen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 9 oktober 2013 onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 9 oktober 2015. Voorts heeft de rechtbank aan de stichting een machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 9 oktober 2014 tot 9 april 2015 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.4.
[minderjarige] kan zich met de beslissing ten aanzien van de uithuisplaatsing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[minderjarige] voert in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aan.
Hij stelt dat het indicatiebesluit niet, althans onvoldoende, voldoet aan de eisen die de wetgever hieraan stelt. Zo blijkt niet duidelijk uit het indicatiebesluit wat de problemen van [minderjarige] precies zijn en wat de ernst en de mogelijke oorzaken daarvan zijn.
In zijn tweede grief stelt [minderjarige] dat hij en zijn familie openstaan voor hulpverlening in een vrijwillige setting. [minderjarige] vraagt zich af waarom de invloed van een beslissing van een Nederlandse rechter zo lang voortduurt nu de moeder is verhuisd naar België en de zaak is/wordt overgeheveld naar de Belgische jeugdzorg.
Voorts stelt [minderjarige] dat een uithuisplaatsing een inbreuk op ‘family life’ betekent en slechts is toegestaan indien zij bij wet is voorzien en als ultimum remedium dient. Volgens [minderjarige] is dat niet het geval. [minderjarige] is van mening dat onvoldoende zorgvuldig gehandeld is nu deze ingrijpende maatregel met onvoldoende terughoudendheid is ingezet.
Ter zitting heeft de advocaat namens [minderjarige] naar voren gebracht dat het met [minderjarige] goed gaat. [minderjarige] heeft inzicht gekregen in zijn problematiek en het nut van de begeleiding. [minderjarige] wil heel graag laten zien dat hij de door hem ingezette positieve lijn ook in de thuissituatie kan voortzetten.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat bij [minderjarige] sprake is van een belast verleden, gedragsproblemen, overgewicht, licht verstandelijke beperking en een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling. Hiervoor heeft [minderjarige] speciale aandacht en zorg nodig, waardoor hij niet bij een van de ouders thuis kan wonen. Om de algehele ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] te waarborgen was een nieuwe gesloten machtiging voor de duur van een half jaar nodig.
De stichting geeft aan dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] en dat hij erg zijn best doet. [minderjarige] profiteert van de duidelijkheid die hem binnen de gesloten setting wordt geboden. De stichting is echter van mening dat de stap van een gesloten plaatsing naar huis te groot is. Het is de bedoeling dat [minderjarige] na afloop van de huidige machtiging geplaatst wordt in een open setting.
Omdat beide ouders in België wonen, heeft de stichting de Centrale Autoriteit Kinderbescherming betrokken om te bezien wat de mogelijkheden zijn tot overdracht van de zaak en een eventuele plaats voor [minderjarige] in een open behandel/woonvoorziening voor licht verstandelijk beperkte kinderen in België. Volgens de stichting is hier nog geen duidelijkheid over. Daarnaast bekijkt de stichting ook of het mogelijk is dat [minderjarige] in Nederland geplaatst wordt in een open setting.
3.7.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder namens de moeder naar voren gebracht dat zij de problematiek van [minderjarige] erkent. Volgens de moeder heeft de gesloten plaatsing [minderjarige] heel goed gedaan. Sinds het gezin van de moeder in België woont, is er meer structuur binnen het gezin en zijn de financiën ook beter op orde. [minderjarige] komt in de weekenden naar huis en dat gaat goed.
3.8.
De advocaat van de vader heeft ter zitting namens de vader naar voren gebracht dat de vader wenst dat [minderjarige] wordt overgeplaatst naar België. De vader en [minderjarige] hebben nauwelijks contact en de vader betreurt dit. De vader hoopt dat deze contacten beter worden wanneer [minderjarige] in België verblijft.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
De stichting heeft een indicatiebesluit d.d. 24 september 2014 overgelegd, waarin gesloten jeugdzorg geïndiceerd is voor een periode van zes maanden. Met het overleggen van dit indicatiebesluit heeft de stichting weliswaar niet voldaan aan de verplichting genoemd in artikel 6.1.9, eerste lid, van de Jeugdwet, maar het hof zal in het belang van [minderjarige] aannemen dat de stichting middels dit indicatiebesluit heeft bepaald als bedoeld in voormeld artikel 6.1.2, vijfde lid.
3.9.3.
Ten aanzien van de door [minderjarige] in zijn eerste grief aangevoerde bezwaren tegen de indicatiestelling d.d. 24 september 2014, is het hof van oordeel dat de indicatiestelling voldoet aan de daartoe gestelde eisen, nu in de indicatiestelling de problemen van [minderjarige] alsmede de noodzaak tot plaatsing van [minderjarige] in een gesloten setting duidelijk en met redenen omkleed zijn weergegeven.
3.9.4.
Ingevolge artikel 10.5, lid 1, van de Jeugdwet (Jw) geldt een verzoek om een machtiging of een voorlopige machtiging als bedoeld in de artikelen 29b respectievelijk 29c van de Wet op de Jeugdzorg, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Jeugdwet, met ingang van dat tijdstip als een verzoek om een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2. van de Jeugdwet.
Op grond van het tweede lid van voormeld artikel geldt een machtiging als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg die is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, met ingang van dat tijdstip als een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 van de Jeugdwet.
3.9.5.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.9.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Een machtiging kan op grond van lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.7.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 Jw.
3.9.8.
Gelet op de voorhanden zijnde gegevens en het verhandelde ter zitting overweegt het hof voorts dat ter zitting is gebleken dat het gedrag van [minderjarige] binnen de instelling waar hij nu verblijft goed is en dat hij gebaat is bij de structuur die hem daar wordt geboden. Naar het oordeel van het hof leidt dit evenwel niet tot de conclusie dat een gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk is. Het hof acht de ingezette positieve lijn daarvoor te pril, gezien ook de ernst van de problematiek ( internaliserende en gedragsproblematiek en een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling) die heeft geleid tot de gesloten plaatsing. [minderjarige] doorloopt een traject waarin wordt gewerkt aan bepaalde doelen, waaronder plaatsing in een open setting, alsmede de mogelijke overdracht naar de jeugdbescherming in België. Het hof acht het van groot belang dat het traject zorgvuldig en met zoveel mogelijke waarborgen wordt doorlopen, hetgeen tijd kost.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 oktober 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.