ECLI:NL:GHSHE:2015:2506

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
HD 200.155.930_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot verzekeringspolissen en banktegoeden

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen na hun echtscheiding. Partijen, die op 22 mei 1981 met elkaar zijn gehuwd, hebben hun huwelijk beëindigd op 29 december 2011. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank de verdeling van een aantal verzekeringspolissen en een banksaldo vaststelt. De man heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank de verdeling op zijn wijze vaststelt. De rechtbank heeft in haar vonnis van 21 mei 2014 een aantal beslissingen genomen over de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, waaronder de toedeling van de polissen en de verplichtingen tot betaling van bedragen tussen partijen. De man is het niet eens met het vonnis en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij acht grieven heeft aangevoerd. Het hof heeft de grieven van de man besproken, waaronder de peildatum voor de waardering van de polissen, de toedeling van de levensverzekeringen en de vergoeding van door de man betaalde premies. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op verschillende punten juist heeft geoordeeld, maar heeft ook enkele beslissingen van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft bepaald dat de man een bedrag van € 2.421,30 aan de vrouw moet betalen ter zake van het saldo op de bankrekening en heeft de vordering van de vrouw om het vonnis in de plaats te laten treden van de wilsverklaringen van de man afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.155.930/01
arrest van 7 juli 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna ook aan te duiden als de man,
advocaat: mr. C.H.C. Hocks te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna ook aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. F.H. Kuiper te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 augustus 2014, hersteld bij exploot van 3 september 2014, ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg van 21 mei 2014, gewezen tussen de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/182337/HA ZA 13-283)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met één productie;
  • het pleidooi d.d. 30 april 2015, waarbij de advocaat van de vrouw een pleitnota heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Partijen zijn op 22 mei 1981 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.1.2.
Het huwelijk is geëindigd op 29 december 2011 door inschrijving van de tussen partijen gegeven echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.1.3.
Partijen hebben de ontbonden huwelijksgemeenschap verdeeld, met uitzondering van een aantal verzekeringspolissen en een banksaldo.
3.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg in conventie – na wijziging van eis – gevorderd – samengevat – dat de rechtbank de verdeling van de polissen en het banksaldo vaststelt op de door haar voorgestane wijze, met bepaling dat het ten dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de man voor zover hij niet aan de verdeling meewerkt, althans dat een vertegenwoordiger wordt benoemd die namens hem optreedt als hij niet meewerkt aan de verdeling op straffe van een dwangsom, steeds met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
De man heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd – samengevat – dat de rechtbank de verdeling van de polissen en het banksaldo beveelt op de door hem voorgestane wijze.
3.4.
Partijen hebben in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vordering van de ander.
3.5.
De rechtbank heeft in het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis in conventie en reconventie:
1. de verdeling van de navolgende aan partijen gemeenschappelijk toebehorende vermogensbestanddelen als volgt vastgesteld:
de uitkering uit hoofde van de levensverzekering bij ABN AMRO Bank N.V. met polisnummer [polisnummer 1] (ABN AMRO Toekomstplan) wordt toegedeeld aan de man;
de lijfrente - en levensverzekeringspolis bij ABN AMRO Bank N.V. met polisnummer [polisnummer 2] (ABN AMRO Koopsom Beleggingspolis) wordt toegedeeld aan de man;
de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V. met polisnummer [polisnummer 3] wordt gesplitst aldus dat ieder van partijen een eigen polis met een gelijke waarde ten tijde van de splitsing krijgt,
e levensverzekeringspolis bij voorheen Hooge Huys Levensverzekeringen N.V, thans SRLEV N.V. (handelsnaam: Reaal Levensverzekeringen) met polisnummer [polisnummer 4], wordt afgekocht, waarna aan de man toekomt en moet worden uitgekeerd de helft van de afkoopwaarde verminderd met € 794,15 en aan de vrouw het restant,
het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] (Centraal Beheer Levensloop Rekening) wordt toegedeeld aan de man;
2. bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van alle voor uitvoering van deze verdeling benodigde wilsverklaringen van de man;
3. bepaald dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van de verdeling, te voldoen;
4. de man veroordeeld wegens overbedeling, rekening houdend met de in het lichaam van het bestreden vonnis beschreven correcties, tot betaling aan de vrouw van:
€ 4.283,94 ter zake van de uitkering uit hoofde van de levensverzekering bij ABN AMRO Bank N.V. met polisnummer [polisnummer 1],
€ 1.942,50 ter zake van de lijfrente - en levensverzekeringspolis bij ABN AMRO Bank N.V. met polisnummer [polisnummer 2],
€ 2.500,00 ter zake van het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer];
5. de vrouw veroordeeld wegens vergoeding van door de man betaalde premies ter zake van de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V. met polisnummer [polisnummer 3] tot betaling aan de man van € 726,05;
6. de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7. het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.6.
De man kan zich (op onderdelen) met het beroepen vonnis niet verenigen en hij is
hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De man heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan
beroep. De grieven van de man zien op de volgende onderwerpen:
  • Peildatum (grief 1);
  • ABN AMRO Toekomstplan (grief 2);
  • ABN AMRO Koopsom Beleggingspolis (grief 3);
  • Lijfrente Nationale Nederlanden (grief 4);
  • Premies lijfrente Nationale Nederlanden (grief 5);
  • Levensverzekering Hooge Huys / Reaal (grief 6);
  • Centraal Beheer Levensloop Rekening (grief 7);
  • Indeplaatsstelling (grief 8).
3.8.
Het hof zal de onderwerpen hierna bespreken.
3.9.
Peildatum (grief 1)
3.9.1.
Ter zake de peildatum van de waardering van meerdere verzekeringspolissen (ABN AMRO Toekomstplan, ABN AMRO Koopsom Beleggingspolis en levensverzekering Hooge Huys / Reaal), heeft de rechtbank geoordeeld dat daarbij uitgegaan dient te worden van de peildatum feitelijke verdeling.
3.9.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte bij alle nog tussen partijen te verdelen verzekeringspolissen als peildatum voor de vaststelling van de waarde van deze polissen, de datum feitelijke verdeling heeft gehanteerd en niet de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daartoe voert de man het volgende aan.
Hoewel de man bekend is met de in de jurisprudentie ontwikkelde hoofdregel dat voor de waardering van de verzekeringspolissen de datum van feitelijke verdeling heeft te gelden, acht de man dat in dit geval niet billijk nu hij vanaf de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven bij uitsluiting van de vrouw alle premies voor deze polissen heeft voldaan. De waardestijging van de polissen is enkel tot stand gekomen door deze premiebetalingen. Had de man geen premie meer voldaan, dan waren er boetes verschuldigd geweest of waren de premies verrekend met de waarde van de polissen. De man stelt in ieder geval recht te hebben op de waardestijging van de polissen die is veroorzaakt door zijn premiebetalingen.
3.9.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist heeft geoordeeld. De man herhaalt slechts zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt dat de waardestijging van de polissen na datum echtscheiding enkel tot stand zou zijn gekomen door de premiebetalingen die hij sindsdien heeft betaald. De vrouw wijst erop dat zij altijd bereid is geweest mee te betalen aan de premies na de datum echtscheiding c.q. om de helft van deze premies voor haar rekening te nemen. Het kan niet zo zijn dat de man recht verkrijgt op de volledige waardestijging van de polissen na datum echtscheiding, enkel door het de vrouw feitelijk onmogelijk te maken om mee te betalen aan de premies. Overigens betwist de vrouw dat de waardestijging van de polissen na datum echtscheiding enkel is toe te schrijven aan de premies die sedertdien nog zijn betaald. Zij stelt dat die waardestijging mede is toe te schrijven aan de waarde die reeds voor de datum echtscheiding door premiebetaling is opgebouwd.
3.9.4.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende aangevoerd om af te wijken van de in de jurisprudentie vigerende hoofdregel die bepaalt dat de peildatum voor het tijdstip van de waardebepaling van het te verdelen vermogen het tijdstip van de feitelijke verdeling is.
De man heeft – tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw – niet onderbouwd dat dat de door de man gestelde waardestijging van de polissen enkel is terug te voeren op de premiebetalingen door de man na datum echtscheiding. Bovendien heeft de vrouw steeds aangeboden de helft van de door de man na de datum echtscheiding voldane premiebetalingen aan hem te betalen.
Dit betekent dat de grief van de man faalt.
3.10.
ABN AMRO Toekomstplan (grief 2)
3.10.1.
De rechtbank heeft de uitkering uit hoofde van de levensverzekering bij ABN AMRO Bank met polisnummer [polisnummer 1] (ABN AMRO Toekomstplan) toegedeeld aan de man en voorts de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 4.283,94 wegens overbedeling.
3.10.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij aan de vrouw een bedrag van € 4.283,94 dient te voldoen wegens overbedeling. Gelet op het feit dat de man van mening is dat de peildatum niet juist is, klopt de hoogte van het door de man aan de vrouw te betalen bedrag niet.
3.10.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist geoordeeld heeft.
3.10.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verwerpt de grief onder verwijzing naar hetgeen in rov. 3.9.4 is besproken.
3.11.
ABN AMRO Koopsom Beleggingspolis (grief 3)
3.11.1.
De rechtbank heeft de lijfrente- en levensverzekeringspolis bij ABN AMRO Bank met polisnummer [polisnummer 2] (ABN AMRO Koopsom Beleggingspolis) toegedeeld aan de man en voorts de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.942,50 wegens overbedeling.
3.11.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij aan de vrouw een bedrag van € 1.942,50 dient te voldoen wegens overbedeling. Gelet op het feit dat de man van mening is dat de peildatum niet juist is, klopt de hoogte van het door de man aan de vrouw te betalen bedrag niet.
3.11.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist geoordeeld heeft.
3.11.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verwerpt de grief onder verwijzing naar hetgeen in rov. 3.9.4 is besproken.
3.12.
Lijfrente Nationale Nederlanden (grief 4)
3.12.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V. met polisnummer [polisnummer 3] dient te worden gesplitst, aldus dat ieder van partijen een eigen polis met een gelijke waarde ten tijde van de splitsing krijgt.
3.12.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de lijfrente bij Nationale Nederlanden gesplitst dient te worden. Daartoe voert de man het volgende aan. Reeds in eerste aanleg heeft de man betoogd waarom splitsing voor hem geen rechtvaardige wijze van verdeling is. Kort gezegd komt het erop neer dat de man de lijfrente wenst aan te wenden als pensioenvoorziening en hier zijn financiële huishouding op heeft aangepast.
Volgens de man lijdt de vrouw geen fiscale nadelen zoals zij stelt en kan zij zelf de door haar ontvangen gelden aanwenden op een wijze die zij wenst. De man betwist dat de vrouw geen andere lijfrente kan afsluiten met voor haar gunstige condities. Verder handhaaft de man zijn standpunt dat de fiscale consequenties geneutraliseerd kunnen worden door aan de vrouw overige bestanddelen toe te delen.
3.12.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist geoordeeld heeft. De vrouw betwist dat zij geen fiscale nadelen zal ondervinden, indien de lijfrentepolis aan de man wordt toegedeeld met verrekening van de waarde. Op grond van artikel 3.102 lid 3 Wet IB 2001 is zij belasting verschuldigd over de uitkering wegens overbedeling, ongeacht of deze in geld of in goederen wordt uitbetaald. Enkel bij splitsing van de polis kan de verdeling neutraal geschieden.
3.12.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verwerpt de grief. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank ter zake van de verdeling van de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden en de gronden waarop dit oordeel berust. Tegenover de gemotiveerde stellingname van de vrouw, dat verdeling van voormelde lijfrentepolis door toedeling aan de man en het aan haar toekennen van een overbedelingsuitkering zou leiden tot een belastingheffing aan de zijde van de vrouw tegen progressief tarief, terwijl de vrouw bij splitsing van de polis een voor haar gunstiger moment voor belastingheffing kan kiezen, heeft de man ook in hoger beroep niet dan wel onvoldoende aangetoond dat de door de vrouw gestelde nadelen er niet zijn.
3.13.
Premies lijfrente Nationale Nederlanden (grief 5)
3.13.1.
De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 726,05 wegens vergoeding van door de man betaalde premies ter zake de lijfrentepolis.
3.13.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de vrouw heeft veroordeeld tot betaling aan de man van slechts een bedrag van € 726,05 wegens vergoeding van door de man betaalde premies lijfrente. Daartoe voert de man aan dat de vrouw en de rechtbank in hun berekening een onjuist bedrag hebben gehanteerd voor wat betreft de laatste eenmalige premiebetaling die de man heeft verricht. Voorts hebben zij een te korte periode gehanteerd waarover premie is betaald. De eenmalige premie bedroeg volgens de polis fl. 1.919,33 hetgeen overeenkomt met een bedrag van € 870,95. De jaarlijkse premie bedroeg fl. 5.758,- en was verschuldigd van januari 2012 tot en met november 2013 (toen de polis premievrij werd). De man heeft dus sinds de peildatum 29 december 2011 een bedrag van € 4.790,26 voldaan aan jaarlijkse premies. In totaal heeft hij een bedrag aan premies voldaan van € 5.661,21, hetgeen uitgaande van een fiscale aftrek van 52% een netto bedrag oplevert van € 2.717,38. De vrouw dient ten minste de helft van dat bedrag, te weten € 1.358,69 te voldoen aan de man.
3.13.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist heeft geoordeeld. De man stelt thans voor het eerst dat hij in de genoemde periode van januari 2012 tot en met november 2013 een nettobedrag van € 2.717,38 zou hebben betaald. Hij legt echter geen enkel bewijsstuk over waaruit dit bedrag zou kunnen volgen. De vrouw betwist dan ook dat de man meer dan het door haar becijferde nettobedrag aan premies heeft betaald.
3.13.4.
Het hof overweegt als volgt.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw wegens vergoeding van door hem betaalde premies ter zake de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden aan hem een bedrag is verschuldigd van in totaal € 1.358,69 netto, verwijst de man naar de door de vrouw onder productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg in het geding gebrachte polis. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, heeft de man echter niet aangetoond dat hij de door hem genoemde bedragen ook daadwerkelijk heeft betaald, hetgeen wel op zijn weg gelegen had. De man had daartoe bijvoorbeeld betalingsbewijzen in het geding kunnen brengen, hetgeen hij heeft nagelaten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grief van de man faalt.
3.14.
Levensverzekering Hooge Huys / Reaal (grief 6)
3.14.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de levensverzekeringspolis bij voorheen Hooge Huys Levensverzekeringen N.V., thans SRLEV N.V. (handelsnaam Reaal Levensverzekeringen) met polisnummer [polisnummer 4] wordt afgekocht, waarna aan de man toekomt en moet worden uitgekeerd de helft van de afkoopwaarde verminderd met € 794,15 en aan de vrouw het restant.
3.14.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de polis bij Hooge Huys / Reaal dient te worden afgekocht. Daartoe voert de man aan dat afkoop van de polis voor beide partijen schade oplevert, nu hieraan kosten zijn verbonden en de uitkering belast zal zijn. De vrouw heeft eerder aangegeven dat (gedeeltelijke) vervreemding van de polissen voor haar nadelig zal zijn en deze redenering volgen, dient te worden geoordeeld dat deze polis aan één van partijen dient te worden toegedeeld, onder vergoeding van de helft van de waarde van de polis aan de ander.
3.14.3.
De vrouw heeft de grief bestreden. De vrouw betwist dat de man zich zou hebben verzet tegen afkoop en verdeling van de afkoopwaarde. De man heeft weliswaar voorgesteld om deze polis aan de vrouw toe te delen met verrekening van de waarde, maar dit komt in feite op hetzelfde neer als afkoop van de polis met verrekening van de waarde. De polis is per 29 juli 2014 afgekocht en dit heeft een uitkering opgeleverd ter hoogte van € 27.680,34. Hieruit blijkt dat van enige schade door afkoop, zoals door de man werd gevreesd, geen sprake is. De man had de waarde immers becijferd op slechts € 20.790,38. De man heeft geen grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat hij recht heeft op de helft van de afkoopwaarde, verminderd met een bedrag van € 794,15. Aan hem komt aldus toe een bedrag van € 13.046,02. Nu de man enkel voordeel ondervindt van de afkoop van de polis, heeft hij geen belang bij de onderhavige grief.
3.14.4.
Het hof overweegt als volgt.
De man stelt dat dat afkoop van de polis voor beide partijen schade zou opleveren. Vast staat dat de polis op 29 juli 2014 is afgekocht en dat daarmee een bedrag van € 27.680,34 tot uitkering is gekomen. De man heeft tegenover de gemotiveerde stellingname van de vrouw dat van nadeel door afkoop geen sprake is nu het hier een zogenoemde woekerpolis betreft, waarbij het bedrag aan premies en kosten hoger is dan het uit te keren bedrag en mede gelet op zijn eigen stellingname in eerste aanleg ten aanzien van de waarde van deze polis, nagelaten te onderbouwen dat hij met deze wijze van afwikkeling van de polis zou zijn benadeeld. Dit betekent dat de grief van de man faalt.
3.15.
Centraal Beheer Levensloop Rekening (grief 7)
3.15.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] (Centraal Beheer Levensloop Rekening) wordt toegedeeld aan de man en voorts de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 2.500,- wegens overbedeling.
3.15.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 2.500,- wegens overbedeling ter zake het banktegoed op de levenslooprekening bij Centraal Beheer. De man voert daartoe aan dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het feit dat het saldo op de rekening € 5.000,- bedraagt. Dit is een bedrag van € 4.842,60 hetgeen blijkt uit de rekeningopgaaf.
3.15.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist heeft geoordeeld. Het door de man genoemde saldo stond op 31 december 2011 op de rekening. De vrouw schat in dat dit saldo per de datum van feitelijke verdeling, zijnde de datum waarop het hof arrest zal wijzen, minimaal € 5.500,- zal bedragen.
3.15.4.
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft met het overleggen van een rekeningafschrift aangetoond dat het saldo op deze rekening op de datum van ontbinding van het huwelijk (29 december 2011) – welke datum voor wat betreft de verdeling van dit banksaldo als peildatum heeft te gelden – € 4.842,60 bedroeg. Dit brengt met zich dat de man terzake deze rekening aan de vrouw € 2.421,30 dient te voldoen. Grief 7 van de man slaagt.
3.16.
Indeplaatsstelling (grief 8)
3.16.1.
De rechtbank heeft bepaald dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van alle voor uitvoering van deze verdeling benodigde wilsverklaringen van de man.
3.16.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van alle voor uitvoering van deze verdeling benodigde wilsverklaringen van de man. Daartoe voert de man aan dat uit niets blijkt dat hij zal weigeren zijn medewerking te verlenen aan het vonnis.
3.16.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist geoordeeld heeft. De vrouw betwist dat de man vrijwillig zal meewerken aan de verdeling. Alleen al de omstandigheid dat de huwelijksgemeenschap ruim drie jaar na datum echtscheiding nog steeds niet is verdeeld, ondanks bemiddeling van een boedelnotaris en de zeer coulante opstelling van de vrouw, wijst op het tegendeel. De vrouw blijft bij haar standpunt dat reële executie noodzakelijk is om tot een verdeling te komen omdat de man nooit uit eigen beweging zal meewerken.
3.16.4.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3:300 BW kan de rechter op vordering van de gerechtigde bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte onderhandse of notariële akte en kan hij bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte zal treden, indien iemand jegens de gerechtigde gehouden is een rechtshandeling te verrichten.
Door te bepalen dat haar beslissing in de plaats wordt gesteld van de wilsverklaring (het hof leest: rechtshandeling) van de partij die zijn of haar medewerking weigert, heeft de rechtbank een voorziening getroffen voor het geval de man niet alle noodzakelijke rechtshandelingen verricht die nodig zijn om te komen tot uitvoering van de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof stelt vast dat weliswaar tussen partijen nog altijd sprake is van een geschil waarin zij er beiden andere opvattingen op nahouden, het hof heeft echter geen aanwijzingen dat de man niet zou meewerken aan de uitvoering van de verdeling, mede gelet op het feit dat de man heeft aangegeven aan een vastgestelde verdeling vrijwillig te zullen meewerken. Het hof acht het dan ook niet aangewezen om een voorziening als bedoeld in artikel 3:300 BW te treffen. Dit betekent dat de grief van de man slaagt. In eerste aanleg heeft de vrouw meer subsidiair gevorderd dat een vertegenwoordiger wordt benoemd die namens de man optreedt als hij niet meewerkt aan de verdeling, althans dat dat de man veroordeeld wordt tot medewerking aan de verdeling op straffe van een dwangsom. Ook voor toewijzing van deze vorderingen ziet het hof geen aanleiding nu, zoals hiervoor is overwogen, er geen aanwijzingen zijn dat de man zijn medewerking niet zal verlenen aan de verdeling.
3.17.
Proceskosten
Partijen zijn gewezen echtgenoten. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel voor een zaak met een familierechtelijke aard als de onderhavige, die inhoudt dat de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Limburg van 21 mei 2014 doch uitsluitend voor zover daarbij is bepaald dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van alle voor uitvoering van de verdeling benodigde wilsverklaringen van [appellant] en voor zover daarbij [appellant] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.500,- ter zake van het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer];
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering van [geïntimeerde] te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van alle voor uitvoering van de verdeling benodigde wilsverklaringen;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.421,30 ter zake van het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer];
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, G.J. Vossestein en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juli 2015.
griffier rolraadsheer