3.1.In dit hoger beroep kan op hoofdlijnen worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] en [geïntimeerde] zijn in Nederland gevestigde rechtspersonen naar Nederlands recht.
[appellante] houdt alle aandelen in [FSSM] GmbH (hierna: FSSM).
[appellante] en/of FSSM hebben een plan ontwikkeld voor de realisatie van een vakantiepark met 160 bungalows in [vestigingsplaats], Duitsland. De grond waarop het beoogde vakantiepark werd voorzien, was destijds eigendom van FSSM.
[appellante] heeft de hoofdlijnen van dit project neergelegd in een brochure van 10 mei 2007, waarin zij het project te koop aanbiedt. In paragraaf 10 van de brochure staat onder meer het volgende:
“De totale prijs voor het over te dragen project bedraagt € 2.850.000.
(…)
De verdeling van de overname prijs over de verschillende onderdelen van het overnamepakket kan in onderling overleg worden vastgesteld. Juridische en fiscale aspecten kunnen daarbij een rol spelen.”
De heren [bestuurder van appellante], bestuurder van [appellante], en [bestuurder van FSSM], bestuurder van FSSM, hebben in 2007 over de verkoop van het project onderhandelingen gevoerd met de heer [bestuurder van geintimeerde], bestuurder van [geïntimeerde].
Bij brief van 12 september 2007 heeft [bestuurder van geintimeerde] aan [appellante] en FSSM, ter attentie van [bestuurder van FSSM] en [bestuurder van appellante], onder meer het volgende geschreven:
“In het vervolg op alle uitgewisselde informatie en onze gesprekken waaronder begrepen het laatste gesprek d.d. 28 augustus 2007 waarbij naast u beiden en ondergetekende tevens aanwezig waren de heren [heer 1] en [heer 2] bevestigen wij hierbij onze overeenstemming.
Wij kopen van u dan wel rechtstreeks van de eigenaren de gronden, welke schoon zijn en geschikt voor het beoogde doel, groot ca. 75.000 m2 (zijnde alle voor het project benodigde gronden) voor € 450.000 v.o.n. op basis van de onderstaande ontbindende voorwaarden:
1)
er zal een gesprek met de burgemeester van [vestigingsplaats] worden gemaakt ter kennismaking en ter verkrijging van inzicht aan de medewerking van de gemeente aan de plannen c.q. verkrijging van planologische zekerheid voor de bouw van een vakantiepark bestaande uit 200 woningen met bijbehorende centrumvoorzieningen,
2)
verkrijging ons conveniërend inzicht in de eigendomsakten c.q. koopcontracten,
3)
er zal een gesprek met de subsidioloog worden gemaakt ter kennismaking en verkrijging van inzicht in de subsidietoezegging van € 16.000.000,
4)
na verkrijging van inzicht in uw afspraken met de heer [heer 2] nemen wij deze verplichting over uitgaande van een maximum van € 200.000 excl. btw en ons conveniërende betaalmomenten,
5)
er zijn geen erfdienstbaarheden c.q. kwalitatieve verplichtingen in de breedste zin des woords die de ontwikkelingen in de weg staan. Tevens zijn er geen aannemersverplichtingen etc.,
6)
in beginsel willen wij de heer [bestuurder van appellante] overnemen als projectarchitect uitgaande van ons conveniërende prijsafspraken en bewezen geschiktheid. Wij gaan ervan uit dat een gedeelte van het honorarium reeds is verwerkt in het bedrag zoals genoemd onder punt 7,
7)
wij zullen u € 1.750.000 excl. btw vergoeden voor de gemaakte projectkosten te betalen als volgt: € 1.000.000 excl. btw bij start bouw en € 750.000 excl. btw bij oplevering. Indien deze projectkosten worden aangemerkt als subsidiabel en daarmee het subsidiebedrag van € 16.000.000 doen toenemen zullen wij het gedeelte boven € 16.000.000 op basis van 50/50 delen met u,
8)
de kosten van de heer [heer 1] komen voor onze rekening,
9)
onze fiscalisten zullen onderzoeken of een overname van de vennootschap de voorkeur verdient boven een activa-passiva transactie. Zo ja, dan zullen partijen op basis van bovenstaande uitgangspunten medewerking verlenen aan een aandelentransactie.
Wij vertrouwen erop onze afspraken op de juiste wijze te hebben weergegeven en vragen u vriendelijk deze brief voor akkoord ondertekend aan ons te retourneren waarna wij alle benodigde acties in gang zullen zetten. Wij ontvangen graag zo spoedig mogelijk in een binder:
-
eigendomsakten c.q. koopakten van de 75.000 m2 grond,
-
duidelijke kadastrale tekeningen waarop de gronden zijn aangegeven,
-
complete set van de allerlaatste tekeningen met m2 opgaaf van de vloeroppervlakten,
-
kopie van het bestemmingsplan,
-
correspondentie van de gemeente waaruit medewerking blijkt,
-
correspondentie van de subsidieverstrekker waaruit de toezegging van de € 16.000.000 subsidie blijkt,
-
contract met de heer [heer 2],
-
architectenopdracht [bestuurder van appellante],
-
alle overige relevante zaken,
(…) Financieringsvoorbehoud is niet van toepassing.
In afwachting van uw ondertekende akkoordverklaring (…)”
De heren [bestuurder van FSSM] en [bestuurder van appellante] hebben deze brief voor akkoord ondertekend en aan [geïntimeerde] geretourneerd.
[geïntimeerde] heeft nadien de aandelen verworven van een Duitse vennootschap. De algemene vergadering van aandeelhouders van deze dochtervennootschap heeft vervolgens besloten haar naam te wijziging in [FMH] GmbH (hierna: FMH), haar zetel te verplaatsen naar [vestigingsplaats] en de heer [nieuw te benoemen bestuurder van geintimeerde], werkzaam bij [geïntimeerde], tot haar bestuurder te benoemen.
Bij in Duitsland verleden notariële akte van 7 december 2007 heeft FSSM als verkoper aan FMH als koper de in de brief van 12 september 2007 bedoelde gronden verkocht en geleverd.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg:
1.
primair: een verklaring voor recht dat:
met de sloop van opstallen de bouw van het Project is begonnen, en de eerste termijn van € 1.000.000,-- door [geïntimeerde] aan [appellante] verschuldigd is geworden;
[geïntimeerde] haar verplichtingen uit de Overeenkomst niet is nagekomen door na de start de bouw niet voort te zetten;
2.
subsidiair: voor het geval moet worden aangenomen dat de bouw van het project nog niet is gestart, een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] verwijtbaar haar verplichtingen uit de Overeenkomst niet is nagekomen doordat zij de bouw van het Project niet voor 1 januari 2009 is begonnen;
primair en subsidiair:
3. veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade die [appellante] heeft geleden en nog zal leiden als gevolg van de omstandigheid dat zij de bouw van het Project niet is begonnen, althans niet heeft voortgezet, welke schade volgens [appellante] vooralsnog begroot moet worden op € 1.000.000,-- per 1 juli 2008 respectievelijk 1 januari 2009, te vermeerderen met € 750.000,-- per 1 januari 2010 respectievelijk 1 juli 2010;
4. [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding aan [appellante] van de wettelijke handelsrente over alle bedragen die zij aan [appellante] verschuldigd is, te rekenen vanaf de dag dat deze bedragen opeisbaar zijn geworden tot aan de dag van volledige voldoening daarvan;
5. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] de betalingsverplichtingen van [appellante] tegenover de heer [heer 2] als bedoeld in de Overeenkomst heeft overgenomen tot een bedrag van € 200.000,-- exclusief btw;
6. te verklaren voor recht dat [appellante] op grond van de Overeenkomst gerechtigd is tot 50% van ieder bedrag waarmee de subsidie die wordt toegekend voor het Project een bedrag van € 16.000.000,-- overschrijdt;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen [appellante] en [geïntimeerde] is een overeenkomst tot stand gekomen, neergelegd in de door [geïntimeerde] opgestelde en door [appellante] voor akkoord ondertekende brief van 12 september 2007, strekkende tot verkoop van het door [appellante] ontwikkelde project aan [geïntimeerde]. [geïntimeerde] diende ingevolge de overeenkomst voor het project een koopsom van € 1.750.000,-- te betalen, waarvan € 1.000.000,-- bij de start van de bouw en € 750.000,-- bij de oplevering. Bovendien zou, als voor het project meer subsidie zou worden verkregen dan € 16.000.000,--, [appellante] van het meerdere de helft ontvangen.
Omdat inmiddels enkele sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd op de betreffende gronden moet geconcludeerd worden dat de bouw is gestart, zodat de eerste termijn ad € 1.000.000,-- opeisbaar is geworden. [geïntimeerde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de bouw niet voort te zetten. Daarom moet zij aan [appellante] een schadevergoeding betalen ter hoogte van de tweede termijn ad € 750.000,--.
Voor zover de bouw niet is gestart, is [geïntimeerde] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de bouw niet te starten. In dat geval moet zij bij wege van schadevergoeding aan [appellante] de twee termijnen van € 1.000.000,-- en € 750.000, voldoen.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 28 oktober 2009 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In rechtsoverweging 4.1 van het tussenvonnis van 29 juni 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“Partijen zijn het er over eens dat op het geschil Duits recht van toepassing is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of naar Duits recht met de door partijen ondertekende brief van 12 september 2007 tussen [appellante] en [geïntimeerde] rechtsgeldig een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de gronden. Beide partijen hebben een advies van een door hen geraadpleegde deskundige overgelegd. [geïntimeerde] stelt zich met verwijzing naar het advies van Rechtsanwalt Mr [Rechtsanwalt] op het standpunt dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst nietig is in op grond van artikel 311 b Satz 1 BGB. [appellante] stelt zich daar tegenover op het standpunt dat het vormgebrek is hersteld door een mondeling overeengekomen wijziging, gevolgd door overdracht van de percelen volgens artikel 311 Satz 2 BGB. Nu partijen en de door hen geraadpleegde deskundigen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of naar Duits recht rechtsgeldig een koopovereenkomst tot stand is gekomen, heeft de rechtbank op dit punt behoefte aan uitleg van Duits recht. De rechtbank is voornemens om vragen omtrent de toepassing van het Duitse recht te stellen aan het Internationaal Juridisch Instituut te ‘s-Gravenhage (hierna het:IJI), waarbij het volledige procesdossier aan het IJI ter beschikking wordt gesteld. De Rechtbank is voornemens de volgende vragen aan het III voor te leggen:
Is met de door beide partijen ondertekende brief, als productie 2 gehecht aan de inleidende dagvaarding tussen [appellante] en [geïntimeerde] rechtsgeldig een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de in die brief bedoelde gronden?
Indien sprake is van een nietige overeenkomst is de nietigheid vervolgens gedekt door de levering van de gronden tussen twee andere door partijen aangewezen vennootschappen?
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?”
De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol teneinde de partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de aan het IJI voor te leggen vragen.
3.3.3.In het tussenvonnis van 24 augustus 2011 heeft de rechtbank het verzoek van [geïntimeerde] om te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen het vonnis van 29 juni 2011 afgewezen.
3.3.4.In het tussenvonnis van 28 september 2011 heeft de rechtbank het verzoek van [geïntimeerde] om te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen het vonnis van 29 juni 2011 afgewezen.
3.3.5.In het tussenvonnis van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank aan het IJI de navolgende vragen voorgelegd:
Is met de door beide partijen ondertekende brief, als productie 2 gehecht aan de inleidende dagvaarding, tussen [vestigingsplaats] en [geïntimeerde] rechtsgeldig een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de in die brief bedoelde gronden?
Indien sprake is van een nietige overeenkomst, is de nietigheid vervolgens gedekt door de levering van de gronden tussen twee andere vennootschappen?
Voor zover er rechtens afdwingbare vorderingen zijn, komen deze vorderingen op dit moment aan [vestigingsplaats] toe (is [vestigingsplaats] “inhaber’, is zij “aktivlegitimiert”)?
Voor zover (alsnog) een geldige overeenkomst tot stand is gekomen, welke afzonderlijke verplichtingen zijn daaruit ontstaan en is iedere verplichting opeisbaar en indien dat niet het geval is, onder welke voorwaarde(n) wordt elke verplichting opeisbaar?
Voor zover sprake is van een geldige overeenkomst, is deze overeenkomst door opzegging door [geïntimeerde] geëindigd?
Vormt de afspraak die in de brief van 12 september 2007 is vastgelegd onder nummer 7 (vergoeding van projectkosten) naar Duits recht een geldige en afdwingbare verplichting van [geïntimeerde], ervan uitgaande dat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan?
Indien de verplichting tot vergoeding van projectkosten een naar Duits recht geldige en afdwingbare verplichting is, heeft [geïntimeerde] dan het recht om vervulling van de voorwaarden die zij alleen kan vervullen (start van de bouw en oplevering) voor onbepaalde tijd uit te stellen?
Als het recht van [geïntimeerde] om vervulling van voorwaarden uit te stellen niet, althans niet onbeperkt geldt, welke zijn dan de beperkingen die aan dat recht kunnen worden gesteld en welke verplichtingen heeft [geïntimeerde] om vervulling van die voorwaarden te bevorderen?
In de brief van 12 september 2007 staat: “Financieringsvoorbehoud is niet van toepassing”. Kan [geïntimeerde] naar Duits recht niettemin met een beroep op problemen bij de financiering weigeren verplichtingen na te komen?
Kan de verplichting tot vergoeding van projectkosten door zowel [appellante] B.V. als door [FSSM] GmbH worden afgedwongen?
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
3.3.6.Het IJI heeft naar aanleiding van de aan haar gestelde vragen een rapport van 5 april 2012 uitgebracht. Op blz. 3 van dit rapport heeft het IJI een weergave gegeven van de drie vragen die in het tussenvonnis van 29 juni 2011 zijn geformuleerd. Dit zijn tevens de vragen 1, 2 en 11 uit het tussenvonnis van 19 oktober 2011. Ter beantwoording van deze vragen heeft het IJI, kort samengevat, het volgende in haar rapport opgenomen:
Er is naar Duits recht geen overeenkomst tot stand gekomen aangezien er geen sprake was van wilsovereenstemming over de ‘essentiala negotii’ en vanwege de onbepaaldheid van (sommige belangrijke) verbintenissen (blz. 5 onderaan).
De brief van 12 september 2007 is geen ‘Vorvertrag’ (blz. 6 onder midden).
Toen de brief van 12 september 2007 werd opgesteld was op wezenlijke punten nog geen overeenstemming bereikt, zodat het leerstuk van ‘culpa in contrahendo’ geen aanleiding geeft tot een recht van [appellante] op schadevergoeding vanwege afgebroken onderhandelingen (blz. 12 onder midden).
Mede gelet op het voorgaande zal een precontracuele aansprakelijkheid van [geïntimeerde] niet makkelijk kunnen worden aanvaard, maar dit zal afhangen van een rechterlijke waardering van de feiten en omstandigheden (blz. 14 bovenaan).
Op de pagina’s 14 tot en met 17 van het rapport is het IJI nog ingegaan op, kort gezegd, het vormvereiste van het verlijden van een notariële akte in verband met de toepassing van paragraaf 311b BGB bij de levering van onroerend goed.
Aan de vragen 3 tot en met 10, die aan het IJI zijn voorgelegd in het vonnis van 19 oktober 2011, zijn in het rapport geen woorden gewijd.
3.3.7.In rechtsoverweging 2.2 van het eindvonnis van 28 november 2012 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft in haar vonnis van 19 oktober 2011 elf vragen aan het IJI gesteld. De eerste twee vragen betroffen het geschil of er een overeenkomst tot stand was gekomen dan wel of sprake was van een pre-contractuele verbintenis. De overige vragen zijn gesteld voor het geval dat de het IJI de eerste twee vragen of één van die twee vragen positief zou beantwoorden. De rechtbank passeert de opmerking van Meisdorf dat deskundige de vragen 3 t/m 10 niet heeft beantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank behoefden die vragen geen beantwoording meer nadat de deskundige de eerste drie vragen had beantwoord. Het gaat immers om het antwoord op de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen dan wel of sprake is van een pre-contractuele verbintenis. De conclusies van het IJI zijn duidelijk en geven antwoord op de gestelde vragen. Het IJI sluit zich aan bij de conclusie van de eerder door [vastgoedontwikkeling] geraadpleegde advocaat mr. [Rechtsanwalt] dat naar Duits recht tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen en dat evenmin contractuele verplichtingen voortvloeien uit de brief van 12 september 2007. Daarmee is het lot van de vorderingen gegeven en ziet de rechtbank ziet geen aanleiding voor een aanvullend deskundigenbericht. De rechtbank zal de vorderingen afwijzen.”
Op grond van deze overweging heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.