In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die op 14 augustus 1987 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Roermond had eerder bepaald dat de man een bedrag van € 1.460,- per maand aan de vrouw moest betalen als bijdrage in haar levensonderhoud, maar dit bedrag werd later verlaagd naar € 719,- per maand. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om de alimentatieverplichting te beëindigen wegens grievend gedrag van de vrouw. De vrouw heeft de grieven van de man betwist en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft aangevoerd dat de vrouw zich grievend heeft gedragen, onder andere door inbraak in zijn computer en het lastigvallen van hem en zijn partner. Het hof heeft echter geoordeeld dat de door de man gestelde grievende handelingen niet voldoende zijn om de alimentatieplicht te beëindigen. De vrouw heeft erkend dat zij in het verleden een strafbaar feit heeft gepleegd, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om de lotsverbondenheid te beëindigen.
Wat betreft de behoeftigheid van de vrouw heeft het hof vastgesteld dat zij een bijstandsuitkering ontvangt en dat haar totale huwelijksgerelateerde behoefte € 3.574,- netto per maand bedraagt. De man heeft verzocht om de alimentatieverplichting te beperken tot één jaar, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De man heeft ook zijn draagkracht betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat hij voldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 237,- per maand te betalen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man de teveel betaalde partneralimentatie mag verrekenen met de lopende alimentatietermijnen.