ECLI:NL:GHSHE:2015:248

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
F 200.149.374_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en terugbetaling teveel betaalde alimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die op 14 augustus 1987 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Roermond had eerder bepaald dat de man een bedrag van € 1.460,- per maand aan de vrouw moest betalen als bijdrage in haar levensonderhoud, maar dit bedrag werd later verlaagd naar € 719,- per maand. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om de alimentatieverplichting te beëindigen wegens grievend gedrag van de vrouw. De vrouw heeft de grieven van de man betwist en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft aangevoerd dat de vrouw zich grievend heeft gedragen, onder andere door inbraak in zijn computer en het lastigvallen van hem en zijn partner. Het hof heeft echter geoordeeld dat de door de man gestelde grievende handelingen niet voldoende zijn om de alimentatieplicht te beëindigen. De vrouw heeft erkend dat zij in het verleden een strafbaar feit heeft gepleegd, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om de lotsverbondenheid te beëindigen.

Wat betreft de behoeftigheid van de vrouw heeft het hof vastgesteld dat zij een bijstandsuitkering ontvangt en dat haar totale huwelijksgerelateerde behoefte € 3.574,- netto per maand bedraagt. De man heeft verzocht om de alimentatieverplichting te beperken tot één jaar, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De man heeft ook zijn draagkracht betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat hij voldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 237,- per maand te betalen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man de teveel betaalde partneralimentatie mag verrekenen met de lopende alimentatietermijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 januari 2015
Zaaknummer: F 200.149.374/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/126115 / FA RK 13-1492
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.J.S. Houtackers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 mei 2014, heeft de man verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het hoger beroep gegrond te verklaren;
2. het inleidende verzoek van de vrouw om de door dit hof op 30 mei 2013 bekrachtigde beschikking van de rechtbank Roermond van 18 juli 2012 te wijzigen alsnog af te wijzen en aanvullend te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 3.954,87 ter zake teveel betaalde alimentatie dient terug te betalen aan de man alsmede de teveel betaalde alimentatie vanaf augustus 2013 dient terug te betalen in geval van gegrondverklaring van het hoger beroep.
Ter zitting heeft de advocaat van de man medegedeeld dat hij tevens verzoekt de alimentatieverplichting van de man te beëindigen wegens grievend gedrag van de vrouw, althans deze verplichting in duur te beperken tot een termijn van één jaar wegens het op deze termijn ontbreken van behoeftigheid bij de vrouw.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 juni 2014, heeft de vrouw verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem het hoger beroep als ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Houtackers;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Joosten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 februari 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 28 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 14 augustus 1987 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren.
3.2.
Bij beschikking van 15 december 2010 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 april 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij die beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van € 1.460,- per maand met ingang van 14 april 2011. Bij beschikking van 6 oktober 2011 heeft dit hof die beschikking op dit onderdeel bekrachtigd.
3.3.
Bij beschikking van 18 juli 2012 heeft de rechtbank Roermond met ingang van 1 mei 2012 voornoemde uitspraak van 15 december 2010 gewijzigd in die zin dat de man voor levensonderhoud aan de vrouw zal hebben te betalen een bedrag van € 174,-- per maand.
Bij beschikking van 30 mei 2013 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Roermond van 18 juli 2012, bepaald dat de man met ingang van 19 augustus 2013 voor levensonderhoud aan de vrouw zal hebben te betalen een bedrag van € 719,-- per maand.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De grieven van de man betreffen:
- zijn draagkracht, meer in het bijzonder het oordeel van de rechtbank dat geen rekening wordt gehouden met de door hem opgevoerde aflossingen op door hem aangegane leningen (grieven 1, 4 en 5);
- de behoeftigheid van de vrouw (grief 2);
- het oordeel van de rechtbank dat de alimentatieplicht van de man niet moet worden beëindigd op grond van het grievend gedrag van de vrouw (grief 3).
Voorts heeft de man een aanvullend verzoek gedaan tot terugbetaling van alimentatie.
Ingangsdatum wijziging
3.7.
De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 19 augustus 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Grievend gedrag
3.8.
De man stelt in grief 3 dat de vrouw dusdanig grievend gedrag heeft vertoond dat de lotsverbondenheid, welke aan de alimentatieplicht ten grondslag ligt, is beëindigd.
Volgens de man zijn hij en zijn partner gedurende een lange termijn lastig gevallen door de vrouw, waaronder inbraak in de computer van de man, waarvoor de vrouw door de strafrechter onherroepelijk is veroordeeld. De man en zijn partner worden ook dagelijks gebeld door de vrouw. Het lastigvallen bestaat voorts uit het plegen van vernielingen aan de trailer van de partner van de man. Verder heeft de vrouw gedurende een aantal jaren enkele malen de staart van de paarden van de man en zijn partner afgeknipt. De vrouw heeft ook gebruik gemaakt van bankrekeningen van de man om door middel van overschrijvingen eigen betalingen te verrichten. De vrouw heeft tot slot diverse bestellingen geplaatst op naam van de man, waarbij de man is geconfronteerd met overschrijvingen van bedragen van zijn bankrekening.
De vrouw heeft erkend dat er in 2009 sprake is geweest van een incident, waarbij zij in een moment van emotie met gebruikmaking van het wachtwoord van de dochter van partijen de computer van de man heeft gebruikt om een aantal mailberichten te versturen. Voor het overige betwist de vrouw dat zij zich grievend jegens de man gedraagt. Volgens de vrouw heeft de rechtbank terecht overwogen dat nog los van de vraag of in rechte is vast te stellen dat de vrouw alle door de man gestelde handelingen heeft verricht, de handelingen niet zodanig zijn dat daarmee de lotsverbondenheid die voortvloeit uit het huwelijk van partijen is komen te vervallen.
3.9.
Het hof overweegt dat, behoudens het door de vrouw erkende feit waarvoor zij strafrechtelijk is veroordeeld, de overige door de man gestelde handelingen niet zijn komen vast te staan. Het hof is van oordeel dat het enkele door de vrouw gepleegde strafbare feit, hoe afkeurenswaardig ook, onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat de vrouw zich zodanig jegens de man heeft gedragen dat redelijkerwijs geen alimentatie meer verschuldigd is. Grief 3 slaagt niet.
Behoeftigheid
3.10.
De man stelt met grief 2 dat zijn alimentatieverplichting nog maar voor de duur van één jaar moet worden opgelegd, nu van de vrouw verwacht mag worden dat zij aantoont welke inspanningen zij verricht om uit de bijstand te geraken en welke inkomsten zij thans heeft.
De vrouw heeft inkomsten uit het geven van paardrijles. In het verleden heeft zij, toen zij in het buitenland verbleef, door middel van deze rijlessen en het verzorgen van paarden in haar levensonderhoud kunnen voorzien. Ook in Nederland kan de vrouw het geven van rijlessen uitbreiden tot 40 uren per week, aldus de man.
Ter zitting heeft de advocaat van de man zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De vrouw heeft het standpunt van de man gemotiveerd bestreden.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is de totale huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw niet in geschil. Uit de beschikking van dit hof van 13 mei 2013 kan worden afgeleid, dat deze behoefte € 3.574,- netto per maand bedraagt.
Het hof is van oordeel dat ervan kan worden uitgegaan dat de vrouw, nu zij een bijstandsuitkering ontvangt, behoeftig is. Zij heeft geringe eigen inkomsten uit arbeid, die volledig op haar bijstandsuitkering in mindering worden gebracht. Het hof acht het voorts niet aannemelijk dat de vrouw op korte termijn met het verrichten van arbeid volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte zal kunnen voorzien, zodat het hof het verzoek van de man om de partneralimentatie enkel toe te wijzen voor de duur van een jaar, zal afwijzen. De man heeft ook niet gesteld dat de vrouw met betaald werk binnen een termijn van één jaar zo veel kan verdienen dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Op grond van het voorgaande faalt grief 2.
Draagkracht
3.12.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 719,- per maand te voldoen. De man stelt dat hij niet meer kan betalen dan de bij beschikking van de rechtbank Roermond van 18 juli 2012 bepaalde partnerbijdrage van € 174,-- per maand.
3.13.
In hoger beroep is in het kader van de draagkracht van de man alleen nog in geschil de door de man opgevoerde aflossing van € 483,- per maand op de leningen aangegaan bij [geldgever 1] en [geldgever 2]. Ter zitting heeft de advocaat van de man medegedeeld dat de grieven, voor zover deze zien op de bankkosten en rente op die leningen, worden ingetrokken, aangezien de rechtbank terecht met deze posten geen rekening heeft gehouden, nu deze reeds zijn verwerkt in de jaarrekening van het bedrijf van de man, aldus de advocaat van de man.
De man stelt met betrekking tot de opgevoerde aflossingen dat de door hem aangegane schulden niet vermijdbaar waren. Met de geleende bedragen zijn crediteuren betaald en is een doorlopend krediet afgelost. De man beschikte niet over enig vermogen en moest de leningen wel aangaan om zakelijk het hoofd boven water te houden. De man heeft ook schulden gemaakt om de partneralimentatie te kunnen blijven betalen. De man beroept zich voorts op rechtspraak van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat niet vereist is dat op een schuld wordt afgelost.
De vrouw stelt dat de rechtbank terecht de door de man opgevoerde aflossing op schulden niet in aanmerking heeft genomen. In de eerste plaats betwist de vrouw het bestaan van de schulden. De man heeft voorts niet aangetoond dat de vermeende schulden onvermijdbaar waren. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de man had moeten onderbouwen dat er daadwerkelijk wordt afgelost. Tot slot heeft de aflossing op deze schulden geen voorrang op het betalen van partneralimentatie.
3.14.
Het hof stelt voorop dat in beginsel alle schulden van de man op zijn draagkracht van invloed zijn. De vrouw heeft het bestaan van de schulden betwist, maar het hof is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schulden zijn aangegaan. De schuld bij [geldgever 1], die in december 2009 is aangegaan en op 31 december 2010 € 10.608,- bedroeg, betreft een huwelijkse schuld. Met de aflossing op deze schuld houdt het hof rekening. Uit de stukken blijkt verder dat met het in juni 2011 van [geldgever 2] geleende bedrag van € 8.000,- het doorlopend krediet is afgelost dat was aangegaan tijdens het huwelijk van partijen. Ook met de aflossing op deze schuld houdt het hof rekening. Nu niet is gebleken van een vast aflossingsbedrag of een periode waarbinnen deze schulden volledig moeten zijn afgelost, houdt het hof rekening met een redelijke aflossing op deze schulden van in totaal € 300,- per maand. Met de overige door de man gestelde schulden houdt het hof geen rekening, nu met de geleende bedragen crediteuren zijn betaald en de schulden aan de crediteuren reeds zijn verwerkt in de winst- en verliesrekening van het bedrijf van de man.
3.15.
Partijen zijn het erover eens dat wat betreft de overige financiële gegevens de draagkrachtberekening kan worden gevolgd die de man ter zitting in eerste aanleg heeft overgelegd. Meer in het bijzonder is niet in geschil dat de man € 366,- per maand betaalt aan kosten voor de dochter van partijen.
3.16.
Op grond van voormelde financiële gegevens heeft de man een draagkrachtruimte van € 858,- per maand. Daarvan is 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage, zijnde € 515,- per maand. Op de draagkracht dient het bedrag van € 366,-- per maand aan kosten voor de dochter van partijen in mindering te worden gebracht, zodat een draagkracht van € 149,-- per maand resteert.
3.17.
Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de vrouw. Rekening houdend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man de draagkracht om € 237,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
3.18.
De beschikking waarvan beroep dient derhalve te worden vernietigd.
Verzoek tot terugbetaling dan wel verrekening
3.19.
De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw een teveel betaald bedrag aan partneralimentatie, die over de periode mei tot en met juli 2012 € 3.954,87 bedraagt, aan de man moet terugbetalen dan wel de man toe te staan dit bedrag te verrekenen met toekomstige alimentatietermijnen.
De vrouw heeft ter zitting verklaard het er mee eens te zijn dat, voor zover er teveel aan partneralimentatie is betaald, dit door haar moet worden terugbetaald.
Het hof zal bepalen dat de man de teveel betaalde partneralimentatie, waaronder het bedrag van € 3.954,87, mag verrekenen met de lopende alimentatietermijnen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 maart 2014, behoudens de beslissing ten aanzien van de proceskosten,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de door dit hof op 30 mei 2013 bekrachtigde beschikking van de rechtbank Roermond van 18 juli 2012 als volgt:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 237,- per maand met ingang van 19 augustus 2013, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man de tot heden teveel betaalde partneralimentatie mag verrekenen met de lopende alimentatietermijnen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.