ECLI:NL:GHSHE:2015:247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
F 200 145 112_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kinderalimentatie en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de man werd veroordeeld tot het betalen van een onderhoudsbijdrage voor zijn minderjarige kind. De man verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen, omdat hij geen draagkracht meer zou hebben. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend en de mondelinge behandeling vond plaats op 9 december 2014. Het hof heeft vastgesteld dat de man in 2013 een fiscaal jaarinkomen had van € 18.199,-, wat resulteerde in een netto besteedbaar inkomen van € 1.122,- per maand. Het hof oordeelde dat de man niet in staat was om de onderhoudsbijdrage te betalen, omdat zijn inkomen onder de bijstandsnorm lag. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de onderhoudsbijdrage voor de periode vanaf 1 april 2013 tot 1 januari 2014 vastgesteld op € 25,- per maand en met ingang van 1 januari 2014 op nihil. Daarnaast heeft het hof de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 januari 2015
Zaaknummer: F 200.145.112/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/260829 FA RK 13-1214
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H. Samama,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.G.A.A. de Hondt-Buijs.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 april 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat met ingang van 12 maart 2013, subsidiair met ingang van een tijdstip dat het hof in redelijkheid en billijkheid juist acht, de onderhoudsbijdrage voor de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] op nihil wordt gesteld en voorts te bepalen dat de man niet wordt veroordeeld in het betalen van de proceskosten van de vrouw.
2.2.
De vrouw heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Samama;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Hondt-Buijs.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 januari 2014;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 28 juli 2014;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 25 november 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 28 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 20 augustus 1997 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna ook: [minderjarige]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 23 februari 2007 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 juni 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 4 maart 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen een bedrag van € 349,75 per maand met ingang van 4 maart 2013.
3.4.
De man heeft bij verzoekschrift, ingediend ter griffie van de rechtbank op 12 maart 2013, - voor zover in hoger beroep aan de orde - verzocht om, met wijziging van de onder 3.3. vermelde beschikking van 4 maart 2013, de door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] met ingang van 1 januari 2013 nader vast te stellen op nihil.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voormeld verzoek van de man afgewezen. Voorts heeft de rechtbank de man veroordeeld in de door de vrouw gemaakte proceskosten.
3.6.
De man kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen.
3.7.
Grief 1 houdt in de kern in dat de rechtbank het verzoek van de man ten onrechte niet heeft getoetst aan de wijzigingsgrond van artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de man is de rechtbank in de beschikking van 4 maart 2013 uitgegaan van een te hoog inkomen van de man en heeft zij voorts ten onrechte rekening gehouden met vermogen van de man.
Grief 2 keert zich tegen de proceskostenveroordeling van de man.
De vrouw heeft ter zitting de grieven van de man bestreden. De vrouw is van mening dat de rechtbank op juiste gronden heeft overwogen dat de man niet heeft onderbouwd welke wijziging van omstandigheden zich tussen 4 maart 2013 (de datum van de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht) en 12 maart 2013 (de datum van het inleidende verzoekschrift) heeft voorgedaan. De vrouw stelt voorts dat de man onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn inkomen. Tot slot heeft de man de beschikking over vermogen, aldus de vrouw.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft in het inleidend verzoekschrift d.d. 12 maart 2013 gesteld dat hij met ingang van 1 januari 2013 geen draagkracht meer heeft om de bij beschikking van 4 maart 2013 met ingang van deze datum vastgestelde kinderbijdrage te betalen, omdat hij een WW-uitkering heeft naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Het hof begrijpt hieruit dat de man aan zijn wijzigingsverzoek artikel 1:401 lid 4 BW ten grondslag legt, namelijk dat de beschikking van 4 maart 2013 van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige inkomensgegevens van de man is uitgegaan. Aangezien de rechtbank is gehouden ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, heeft de rechtbank het genoemde wetsartikel ten onrechte niet bij haar beoordeling betrokken. De omstandigheid dat tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 maart 2013, waarvan wijziging wordt verzocht, het rechtsmiddel van hoger beroep niet is aangewend, staat - anders dan de rechtbank overweegt - aan de indiening van een nieuw verzoek tot wijziging van deze beschikking niet in de weg. Grief 1 slaagt derhalve.
3.9.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de rechtbank bij haar beschikking van 4 maart 2013 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens - in casu het inkomen en het vermogen van de man - als bedoeld in artikel 1:401 lid 4 BW.
Ingangsdatum
3.10.
Het hof stelt de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage op 1 april 2013, zijnde de eerste dag van de maand, volgend op die waarin het inleidende verzoekschrift is ingediend. Vanaf die datum heeft de vrouw redelijkerwijs rekening kunnen houden met een wijziging van de onderhoudsbijdrage.
Nu de ingangsdatum is gelegen op 1 april 2013, zijn de nieuwe normen voor de vaststelling van kinderalimentatie van toepassing.
Draagkracht
3.11.
Uit de door de man overgelegde jaaropgaven over 2013 blijkt dat de man een fiscaal jaarinkomen had van in totaal € 18.199,- (WW-uitkering € 14.812,-; WAO/WIA-uitkering € 3.387,-).
Rekening houdend met de algemene heffingskorting resulteert dit inkomen in een netto besteedbaar inkomen van € 1.122,- per maand.
Nu de man een netto besteedbaar inkomen heeft lager dan € 1.250,- netto per maand, zal het hof in 2013 uitgaan van een minimumdraagkracht van € 25,- per maand.
Tussen partijen is niet in geschil dat de WW-uitkering van de man met ingang van 18 december 2013 is beëindigd. Uit de door de man overgelegde brief van de gemeente Den Haag d.d. 14 januari 2014 blijkt dat aan de man met ingang van 18 december 2013 als aanvulling op zijn WAO/WIA-uitkering van ongeveer € 225,- bruto per maand een WWB-uitkering is toegekend. Voorts blijkt uit de door de man overgelegde brief van de gemeente Den Haag d.d. 1 juli 2014 dat de gemeente deze aanvullende WWB-uitkering over de maanden januari en februari 2014 heeft teruggevorderd aangezien die uitkering ten onrechte aan hem was toegekend. De man kwam immers op grond van de Toeslagenwet in aanmerking voor een toeslag op zijn WAO/WIA-uitkering. Met ingang van 18 december 2013 ontvangt de man dan ook een WAO/WIA-uitkering, inclusief toeslag van in totaal € 891,76 netto per maand (€ 895,02 netto per maand vanaf 1 juli 2014), welk inkomen de voor de man toepasselijke bijstandsnorm in 2014 niet overstijgt.
Uit het voorgaande volgt dat de man niet de draagkracht heeft om in 2014 een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] te betalen.
Aan de door de man betwiste stelling van de vrouw dat de man naast zijn uitkering nog neveninkomsten heeft, gaat het hof bij gebreke van onderbouwing voorbij. In voornoemde brief van de gemeente Den Haag van 14 januari 2014 heeft de gemeente het vermogen van de man immers vastgesteld op nihil. Het hof acht het dan ook niet aannemelijk dat de man in de jaren 2013 en 2014 over enig vermogen heeft beschikt.
3.11.
De tweede grief is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Met betrekking tot die proceskosten is het hof van oordeel dat er, gelet op de aard en de uitkomst van de onderhavige procedure, onvoldoende aanleiding bestaat om af te wijken van de gebruikelijke regel in familierechtelijke procedures die inhoudt dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof zal derhalve het verzoek van de man in hoger beroep toewijzen en de beslissing van de rechtbank ook wat betreft de proceskostenveroordeling vernietigen.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 januari 2014,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 maart 2013 als volgt:
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], voor de periode vanaf 1 april 2013 tot 1 januari 2014 op € 25,- per maand en met ingang van 1 januari 2014 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert tussen partijen de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.