ECLI:NL:GHSHE:2015:2451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
20-002481-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, waarbij de verdachte op 19 juli 2013 was vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, maar wel was veroordeeld voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1989 en woonachtig in Maastricht, was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer op 24 december 2011 in een café in Maastricht. Het hof oordeelde dat de herkenning van de verdachte door het slachtoffer op een foto bruikbaar was voor het bewijs, in tegenstelling tot de rechtbank. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, maar wel dat hij het slachtoffer had mishandeld, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002481-13
Uitspraak : 6 juli 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 19 juli 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-700439-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel van poging daartoe (het primair en het subsidiair ten laste gelegde) en veroordeeld ter zake van de (meer subsidiair ten laste gelegde) mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren (subsidiair 60 dagen hechtenis) met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen, inclusief de beslissing op de vordering van de benadeelde partij maar met uitzondering van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit verdachte vrij te spreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde. En meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd om de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar hem in aanmerking te laten komen van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ingeval het hof tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt, is ten slotte aangedrongen op strafmatiging. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is bepleit de vordering deels af te wijzen en voor wat betreft de post immateriële schade, deze te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2011, in de gemeente Maastricht, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) tegen het (voor)hoofd te slaan;
subsidiair,
hij op of omstreeks 24 december 2011, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) tegen het (voor)hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair,
hij op of omstreeks 24 december 2011, in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) tegen het (voor)hoofd heeft geslagen en/of gestompt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht, evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, niet bewezen dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] zodat verdachte wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bewijs [1]

Feit 1

 De bewijsmiddelen
1.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard:
Op zaterdag 24 december 2011 omstreeks 03:00 uur bevond ik mij in een café aan de markt te Maastricht, genaamd [café]. Daar heb ik een harde klap tegen mijn voorhoofd gekregen. In de spiegel zag ik dat ik een soort van deuk in mijn voorhoofd had. De arts gaf aan dat ik een schedelfractuur heb opgelopen. Op dit moment heb ik nog steeds hevige hoofdpijn. [2] De schedel was helemaal kapot geslagen, ze hebben in het ziekenhuis met plaatjes en schroefjes de schedel in elkaar gezet. Ze hebben hiervoor mijn hele hoofdhuid eraf gehaald en de schedel opnieuw moeten breken. Ik moet ieder half jaar voor controle naar het ziekenhuis mijn hele leven lang. Door dit letsel loop ik namelijk grotere risico’s met betrekking tot verschillende ziekten.
Terwijl ik naar voor liep, het café in naar mijn vrienden die voorin het café
stonden, zag ik dat er een ruzie voor ons was. Ik was toen vlak in de buurt van de ruzie, het was toen geen slaande ruzie en er werd alleen wat geduwd. Ik denk dat ik op ongeveer 1 meter afstand er van was, ik stond toen vrijwel stil want het was heel druk en het naar voor lopen was moeilijk door deze drukte. Op een gegeven moment zie ik een jongen vol uithalen met een vuist naar mij. Deze jongen sloeg me vol op mijn voorhoofd en ik werd toen direct misselijk. Ik weet hoe de jongen die mij sloeg eruit zag want het moment dat ik de slag kreeg, weet ik nog goed te herinneren. Het was echt een beest van een gast. Het was een grote, flinke jongen. Deze jongen was 190 cm - 200 cm zeker wel want hij toornde echt boven mij uit en ik ben zelf 172 cm. Ik zou zijn postuur omschrijven als stevig gebouwd, hij was niet dik.
Opmerking politie: Vervolgens heb je vernomen via het personeel van het café dat dit [verdachte] zou zijn. Vervolgens ben je gaan zoeken op internet en heb je een foto van hem kunnen achterhalen. Klopt dit?
Toen ik de foto zag, wist ik het meteen. Zoals ik net verklaarde heb ik gezien
wie mij sloeg. Het is gewoon een persoon die opvalt. Ik herkende hem meteen. Toen
hij mij sloeg, zag ik hem en ik weet gewoon zeker dat het de persoon op de foto is. [3]
2.
Uit een proces-verbaal van [verbalisant] blijkt het volgende:
Op 16 februari 2012 verscheen voor mij aan het hoofdbureau van politie te Maastricht, aangever [slachtoffer]. Hij deelde mij mede dat de persoon, die aangever mishandeld heeft, [verdachte] zou heten. Aangever deelde mij voorts mede dat hij op internet is gaan zoeken en zo via Facebook op de site van de [politieke partij] terecht is gekomen. Hierbij was hij een foto van genoemde [verdachte] tegengekomen en hij herkende daarop de persoon, die hem mishandeld heeft. Ik zag voorts dat op door aangever meegebrachte foto, het adres [adres] vermeld stond. [4]
3.
Onder een zich achter het voornoemde proces-verbaal bevindende foto staat vermeld:
[verdachte]
[adres]
4.
Uit een brief van [chirurg] blijkt het volgende:
Ik zag [slachtoffer] voor het eerst op 24.12.2011. Het vastgestelde letsel was een fractuur van de anterieure wand van de sinus frontalis, met inbegrip van de supraorbitale wand. Op 18.01.2012 werd vervolgens de fractuur operatief behandeld d.m.v. een bicoronale incisie en schroeven en osteosynthese plaatjes. [6]
5.
Een Dossieroverzicht van het Academisch Ziekenhuis Maastricht houdt daarnaast nog in:
[slachtoffer]
Datum binnenkomst: 24-12-2011 3:54:00
Amnesie. Misselijk, braken, hoofdpijn.
Aangezicht: frontaal hoofd indeuking
CT indeuking/fractuur schedel. [7]
6.
[getuige 1] heeft verklaard:
V [8] : Was je 24 december 2011 aan het werk als portier bij het [café]?
A: Ja, ik was op 24 december om 01.00 uur begonnen en ik heb toen gewerkt tot 06.00 uur.
V: Wat was het voor avond?
A: Het was geen onrustige avond. Binnen het [café] is bijna nooit stress. Op 1
incident na is er die avond niks gebeurd.
V: Kun je mij vertellen wat voor incident er dan in de vroege morgen van 24
december 2011 is gebeurd?
A: Er was een studentengroep die ruzie had. Dit was de [studentengroep].
V: Met wie had die studentengroep ruzie?
A: Volgens mij met een gewone groep jongens. Dat waren maar een paar man. (…) Ik heb het ontstaan van de ruzie niet gezien, ik stond toen aan de deur. Toen de bel afging ging ik de zaak in en kwam ik bij de ruzie uit. Ik zag toen dat er ruzie was tussen een studentengroep van [studentengroep] en een groep andere jongens. Naar mijn mening stelde de ruzie op dat moment niet veel voor, want er werd op dat moment niet geslagen. Ik heb dit later wel op de camerabeelden gezien.
A: Later heb ik de camerabeelden gezien van de ruzie die ik zojuist beschrijf.
V: Wat heb je op de camerabeelden gezien?
A: Ik zag op de camerabeelden dat 1 van de jongens van [studentengroep] sloeg. Ik zag dat hij voluit sloeg, ik zag dat het een grote jongen was. Ik zag dat het voluit was
omdat je hem met zijn hele gewicht naar voren (zag) gaan. Dit was echt vol uithalen. Dit was de grootste jongen van [studentengroep], ik kom nu niet op zijn naam maar ik kan hem zo aanwijzen. Ik zag dat deze jongen zoals gezegd sloeg en dat bij gericht iemand sloeg, ik kon echter op deze camerabeelden niet zien wie hij sloeg en ik kon niet zien wat de reactie was van degene die de klap kreeg want het was erg druk om te zien wie geraakt werd en wat de reactie van het slachtoffer was. Het is namelijk een echt grote jongen die sloeg en ik zag hem over mensen heen slaan.
O: Samen met getuige bekijk ik de website van [studentengroep]. Ik bekijk met getuige gedeelte van de website. Getuige wijst “[naam 1]” aan als zijnde de jongen die geslagen heeft. Getuige verklaart dat hij met de voornaam “[verdachte]” heet volgens hem. Getuige heeft een pijl gezet bij deze jongen op de uitgeprinte versie van de ledenlijst die in de bijlage van dit proces-verbaal zit.
V: Welke leden waren nog meer aanwezig tijdens het incident?
A: Dat was degene die op het ledengedeelte “[naam 2]” wordt genoemd. Deze [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 4]) heeft mij ook verklaard dat de ruzie van deze avond om hem zou draaien.
Ik heb het slachtoffer in de ziekenwagen zien liggen. [9]
Het hof ziet op pagina 67 (de bijlage) bij een foto van “[naam 1]” een pijl getekend met daarbij de handtekening van [getuige 1].
Ik ben naar de ambulance gelopen om te gaan kijken wie die jongen was die er mishandeld werd. (…)
De beelden waren dusdanig duidelijk dat ik precies kon zeggen wie er sloeg. Ik zag [verdachte] duidelijk slaan. Hij is de grootste die in het [café] komt. Ik was nog het meest geïrriteerd naar hem omdat hij in het café tegen mij had gezegd dat hij niet geslagen had. [10]
De politie kwam naar mij toe om te vragen wat er was geweest. Er had een jongen flink letsel opgelopen. Toen ben ik gaan kijken wie die jongen was, omdat ik dat niet had meegekregen. Die jongen zei dat een hele grote jongen hem had geslagen. Ik herkende die jongen, die geslagen was, omdat hij vaker in de zaak kwam. Ik sprak hem toen hij in de ambulance zat.
Hij zei toen dat hij was geslagen door een lange, grote, jongen.
Daarop ben ik naar [verdachte] gelopen en aan hem heb ik gevraagd of hij eerder had gevochten. Hij heeft mij toen gezworen dat hij niet zou hebben geslagen. Hij mocht al langere tijd niet naar binnen vanwege een eerder voorval. Ik ben dezelfde avond camerabeelden gaan terugkijken en daarop was duidelijk te zien dat hij wel had geslagen. Op de vraag waarom ik naar [verdachte] ben gelopen, nadat de jongen tegen mij had gezegd dat hij door een grote jongen was geslagen, kan ik antwoorden dat [verdachte] echt een hele grote jongen is. Hij is een echte reus. Bovendien had de studentenvereniging waar hij bij was ruzie in het café. Ik had hem daar eerder bij zien staan.
U, raadsman, vraagt mij waarom ik tegenover de politie niet heb verklaard over het gesprek dat ik met die jongen in de ambulance heb gehad. Dat wist de politie echter al, ze stonden er namelijk zelf bij. Ik heb hem ([slachtoffer], hof) gesproken in de ziekenauto en weet eigenlijk wel zeker dat die jongen mij in de ziekenauto heeft gezegd dat hij was geslagen door een lange, grote jongen. U (raadsman) vraagt mij nogmaals of dat 100% zeker is. Ik twijfel nu of de jongen in de ziekenauto het tegen me heeft gezegd dat hij door een lange, grote jongen is geslagen, of dat het door één van zijn vrienden is gezegd. Die stonden er namelijk buiten ook bij.
We hebben in dezelfde nacht de camerabeelden bekeken. De beelden waren zuiver. De kwaliteit was goed en het was [verdachte] die sloeg. Ik ken hem. Hij haalde zijn arm naar achteren, sloeg en draaide zelfs nog met zijn lichaam mee naar voren. Zijn arm verdween tussen de mensen, daarom kon ik op de beelden niet zien wie hij raakte. [11]
7.
[getuige 2] heeft het volgende verklaard:
O: Aangever [slachtoffer] heeft bij ons aangifte gedaan van mishandelding, deze
mishandeling zou hebben plaatsgevonden in het [café]. Deze mishandeling zou hebben plaatsgevonden op 24 december 2011.
A: Ik heb de daadwerkelijke mishandeling niet gezien. Ik was op het moment van de mishandeling in het café aan het werk. Ik heb wel op camerabeelden gezien dat iemand uithaalde maar ik (weet; hof) niet wie geraakt werd.
Toen ik de beelden bekeek, zag ik dat een persoon met zijn volle gewicht sloeg.
Degene die sloeg ken ik. Ik ken alleen zijn voornaam, dat is [verdachte]. Ik weet dat hij in [studentengroep] zit.
V: Wat is het signalement van [verdachte]?
A: Dit is een hele grote kerel. Hij is rond de 1m90, misschien iets langer. Hij
heeft een fors postuur.
V: Hoe weet je zeker dat het om [verdachte] gaat?
A: Ik herkende hem aan het gezicht, het postuur en de rest van het signalement en
de kenmerken die ik zojuist gegeven heb. [12]
8.
[getuige 3] heeft verklaard:
O: Aangever [slachtoffer] heeft bij ons aangifte gedaan van mishandeling, deze
mishandeling zou hebben plaatsgevonden in het [café].
V: Wat is jouw functie binnen het [café]?
A: Ik ben barvrouw.
V: Heb jij ook camerabeelden van het incident gezien?
A: Ja dat klopt.
V: Wat heb je op de camerabeelden gezien?
A: Ik zag dat een persoon die ik ken als [verdachte], sloeg. Voor mij zag het eruit alsof hij bewust ergens naartoe sloeg. Hij maakte echt een neerwaartse beweging naar onder alsof hij op iemand sloeg. Ik ken [verdachte] van een [studentengroep].
[verdachte] is een grote jongen, ik schat 1m90. Dit zou ook groter kunnen zijn.
O: Samen met getuige zoeken wij via google de website van [studentengroep] op. Op het ledengedeelte van de website wijst getuige “[naam 1]” aan. [13]
9.
[getuige 4] heeft verklaard:
O: Ik wil het met jou hebben over een incident dat 24 december 2011 in het [café] te Maastricht heeft plaatsgevonden.
V: Met wie was jij die avond in het [café] ?
A: Met [verdachte] en drie anderen.
V: Zijn dit vrienden van je?
A: Ja, ik ken ze van studeren en ze zijn dispuutgenoten van [studentengroep].
A: Ik kreeg zelf ruzie met 3 jongens. Ik zag dat [verdachte] een klap uitdeelde. [14]
10.
Verdachte heeft verklaard:
Ik ben op 24 december 2011 samen met vrienden in [café] geweest. Ik ben bij een duw- en trekpartij gekomen. Vrienden van mij waren bij de duw- en trekpartij betrokken. [getuige 4] was erbij. Ik heb redelijk dichtbij gestaan. [15]
11.
Op een kopie van een Nederlandse identiteitskaart staat onder meer vermeld:
[verdachte]
[geboortedatum]
Lengte: 1,96 m [16]
 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft aangevoerd dat aangever in zijn eerste verklaring nog zegt dat “onduidelijk is wie de dader is” en eerst later, nadat hij van het personeel van [café] had vernomen dat verdachte de dader zou zijn, via een op internet opgespoorde foto van het hoofd van verdachte (pagina’s 33- 34 van het dossier) ineens komt met verdachte als vermeende dader en dat deze aldus verkregen herkenning onbetrouwbaar is.
Het hof merkt dienaangaande het volgende op.
Aangever heeft tijdens zijn eerste korte verklaring van 27 december 2012 tegenover [verbalisant] kort verhaald over het incident, uitgebreider over het letsel en over de dader enkel verklaard: “Op dit moment is onduidelijk wie de dader is” en vervolgens gewezen op mogelijke getuige en de camerabeelden waardoor men eventueel de identiteit van de dader zou kunnen achterhalen. In het proces-verbaal is niets terug te vinden over mogelijke vragen aan aangever of deze de dader heeft kunnen zien en zo ja, wat het signalement van de dader is. [verbalisant] heeft ter terechtzitting van het hof van 22 juni 2015 verklaard dat hij zich dit gesprek met aangever niet meer herinnert. Wel heeft [verbalisant] verklaard dat indien hij een vraag naar het signalement van de dader aan aangever had gesteld en daarop een negatief dan wel een positief antwoord van de aangever was gevolgd, dit door hem, [verbalisant], zeker in het desbetreffende proces-verbaal zou zijn opgenomen. [verbalisant] verklaarde dat nu aangever verwees naar mogelijke getuigen en camerabeelden, dit de politie aanwijzingen gaf voor verder onderzoek. Uit deze getuigenverklaring van [verbalisant] leidt het hof derhalve af dat aangever die eerste keer niet naar het signalement van de dader is gevraagd. Bovendien is de opmerking van aangever “Op dit moment is onduidelijk wie de dader is”, voorstelbaar in het geval dat hem het signalement wel bekend is, maar zijn identiteit niet. Het tweede verhoor van de aangever op 7 mei 2012 is veel uitgebreider. Pas toen werd aangever uitvoerig gevraagd naar het incident en de persoon van de dader. Aangever heeft toen verteld alleen het moment kort na de klap kwijt te zijn, maar zich het moment van de klap nog goed te herinneren. Hij geeft een authentieke beschrijving van de dader gerelateerd aan het moment van de klap. Ook een die van de foto van het hoofd van verdachte op pagina 34 niet is af te leiden. Het zou gaan om “een beest van een gast. Het was een grote flinke jongen. Deze jongen was 190 cm-200 cm zeker wel, want hij toornde echt boven mij uit en ik ben zelf 172 cm. Ik zou zijn postuur omschrijven als stevig gebouwd, hij was niet dik.”
Nadat het personeel van [café] aangever de naam van verdachte als de vermeende dader had genoemd, heeft aangever die naam op internet gezocht en is via Facebook op de site van het [politieke partij] terecht gekomen, waar hij een foto van verdachte aantrof (pagina 34 van het dossier) en hem daarop herkende als degene die op 24 december 2011 tegen zijn hoofd had geslagen. Aangezien aangever heeft verklaard zich de gebeurtenissen net voor en tijdens de klap nog goed te herinneren, te hebben gezien wie hem sloeg en dat dit een persoon is die opvalt, wat wordt bevestigd door de gedetailleerde beschrijving die aangever daarvan heeft gegeven (bewijsmiddel 1), acht het hof die beschrijving en herkenning betrouwbaar. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking de hierboven als bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van de getuigen die bevestigen dat verdachte een opvallende grote verschijning is en dat zij hem rond het tijdstip van het incident hard hebben zien uithalen.
Dat de getuigen elkaar bij het bekijken van de camerabeelden op enigerlei wijze hebben beïnvloed bij het aanwijzen van verdachte als degene die heeft geslagen, acht het hof niet aannemelijk geworden.
Verdachte heeft ontkend die avond/nacht iemand te hebben geslagen. Deze verklaring acht het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
Overigens merkt het hof, anders dan de raadsman heeft bepleit, het door de klap van verdachte bij [slachtoffer] veroorzaakte letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt (zie de bewijsmiddelen 1, 4 en 5), aan als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op 24 december 2011 heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2011, in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met kracht) tegen het voorhoofd heeft geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelfractuur), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, lid 1 en lid 2, van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de botte bruutheid van het feit: verdachte, een grote sterke man, heeft in een vol café, waar het veilig en plezierig toeven moet zijn, met volle kracht geslagen op het voorhoofd van een toevallige passant. Hierdoor is de schedel van het slachtoffer zodanig gebroken dat een ingrijpende medische ingreep noodzakelijk was. Dit heeft geleid tot flinke littekens op het hoofd van het slachtoffer;
  • de omstandigheid dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor dit feit;
  • de omstandigheid dat het bewezen verklaarde zich in het openbaar heeft afgespeeld, hetgeen leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving;
  • de omstandigheid dat het om een relatief oud feit gaat.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
3 februari 2014. Hieruit blijkt weliswaar dat verdachte is veroordeeld tot een geldboete ter zake van een mishandeling gepleegd kort voor het onderhavige feit, namelijk op 17 november 2011. Echter, het desbetreffende vonnis dateert van na de pleegdatum van dit feit, zodat die veroordeling niet als relevante recidive bij de strafoplegging wordt meegenomen. Verder vermeldt het uittreksel geen enkele veroordeling;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof komt, evenals de rechtbank, tot de slotsom dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Anders dan de rechtbank acht het hof het feit om voormelde redenen zo ernstig dat een hogere taakstraf zal worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan, namelijk voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.216,98. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De door de benadeelde partij opgevoerde in het voegingsformulier benadeelde partij d.d. 9 maart 2013 onder 2, 4, 5 en 6 genoemde posten ter zake van materiële schade zijn door de verdediging niet betwist en zijn naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd, zodat deze bedragen worden toegewezen (in totaal € 224,82).
Ter zake van verlies van arbeidsvermogen is door de benadeelde partij een bedrag opgevoerd van € 342,16. Dit bedrag is berekend door het gemiddelde netto-inkomen over de vijf maanden voorafgaande aan het ongeval te vergelijken met het netto-inkomen in januari 2012. Het hof acht aannemelijk dat de benadeelde vanwege zijn operatie op 18 januari 2012 (zie hiervoor onder 4) een aantal dagen niet heeft kunnen werken. Naar het oordeel van het hof is de post verlies van arbeidsinkomsten op bovenstaande wijze voldoende onderbouwd, zodat de vordering in zoverre wordt toegewezen.
Ter zake van parkeerkosten bij het ziekenhuis te Maastricht is door de benadeelde partij een bedrag opgevoerd van € 150. Nu vast staat dat de benadeelde het ziekenhuis vele malen heeft moeten bezoeken, komt het hof het gevorderde bedrag alleszins billijk over, zodat dit bedrag wordt toegewezen.
Vanwege geleden immateriële schade is een bedrag van € 2.500,- gevorderd. Gelet op hetgeen bij de opsomming van de bewijsmiddelen (zie de bewijsmiddelen 1-3) en de strafoplegging is overwogen en overigens uit het dossier naar voren komt omtrent de aard en ernst van het letsel en de impact die dit letsel bij de benadeelde te weeg heeft gebracht, komt naar het oordeel van het hof dit hele bedrag voor toekenning in aanmerking.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof derhalve voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks de volgende schade heeft geleden:
  • als materiële schade tot een bedrag van € 224,82 + € 150 + € 342,16 = € 716,98
  • als immateriële schade
Totaal € 3.216,98
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.216,98 (drieduizend tweehonderdzestien euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 716,98 (zevenhonderdzestien euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.216,98 (drieduizend tweehonderdzestien euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 716,98 (zevenhonderdzestien euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
42 (tweeënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.T.M. Franken - van Zinnicq Bergmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 6 juli 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.M.G. Smit en mr. A.J.T.M. Franken - van Zinnicq Bergmann zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s houdende ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal, opgenomen in het doorgenummerde dossier van de Politie Regio Limburg Zuid, Leiding District Maastricht, Leiding Districtsrecherche Maastricht, Recherche Maastricht, nummer PL 2410 2011152311, sluitingsdatum 22 juni 2012, p. 1-116.
2.Een proces-verbaal van aangifte d.d. 27 december 2011, p. 30-32.
3.Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2012, p. 35-38.
4.Proces-verbaal aanvullend d.d. 16 februari 2012, p. 33.
5.De foto met onderschrift, p. 34.
6.Het geschrift, zijnde een brief d.d. 14 maart 2013 van [chirurg], chirurg, opgenomen achter het voegingsformulier benadeelde partij d.d. 9 maart 2013.
7.Het geschrift d.d. 21 mei 2012, p. 40 (zie ook het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2012 op p. 39).
8.In dit arrest staat V voor vraag verbalisant(en), A voor antwoord getuige en O voor opmerking verbalisant(en).
9.Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 27 april 2012, p. 63-65, met bijlage op pagina’s 66-67.
10.Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 29 mei 2012, p. 74-75.
11.Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 29 januari 2015 door de raadsheer-commissaris, p. 1-4.
12.Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 april 2012, p. 47-49.
13.Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 26 april 2012, p. 50-52, met bijlage.
14.Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 23 mei 2012, p. 68-70.
15.Het proces-verbaal terechtzitting in eerste aanleg d.d. 5 juli 2013, p. 2.
16.Het schriftelijk bescheid, p. 11.