De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat [minderjarige dochter] naar Syrië wilde gaan om daar samen met andere vrouwen volgens de Sharia te gaan leven en om de Arabische taal te leren. [minderjarige dochter] is via Facebook in contact gekomen met een vrouw in Syrië, die haar onjuist heeft geïnformeerd over de mogelijkheden aldaar. [minderjarige dochter] was in die periode gemakkelijk beïnvloedbaar en de voorgespiegelde mogelijkheden in Syrië boden haar een kans om te ontsnappen aan de onhoudbare situatie op school, alwaar zij werd gepest en zich onbegrepen voelde. [minderjarige dochter] wilde leven volgens de Koran en wist niet beter dan dat zij daartoe in Syrië de mogelijkheid zou krijgen. Meevechten in de strijd aldaar was niet aan de orde.
Inmiddels is [minderjarige dochter] tot het inzicht gekomen dat zij zich niet mag onttrekken aan het ouderlijk gezag en zij weet thans dat haar toekomst bij haar ouders en haar gezin ligt. [minderjarige dochter] heeft volledige openheid van zaken gegeven omtrent haar reis en de contactpersoon. De mening van de gedragswetenschapper dat [minderjarige dochter] niet open zou zijn, wordt niet door de ouders gedeeld.
De ouders betwisten dat [minderjarige dochter] nog altijd onder invloed staat van personen die haar eerder hebben overtuigd om af te reizen naar Syrië. [minderjarige dochter] heeft thans ingezien dat zij een verkeerde keuze heeft gemaakt.
De ouders vinden dat een gesloten plaatsing te vergaand is. Het is in het belang van [minderjarige dochter] dat zij opgroeit in het gezin van haar ouders en er zijn volstrekt onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat [minderjarige dochter] nog steeds plannen heeft om zich te onttrekken aan het ouderlijk gezag, aldus de ouders. Bovendien kent de instelling geen mogelijkheid om [minderjarige dochter] passend onderwijs te laten volgen. Het is voor de ouders erg belangrijk dat [minderjarige dochter] haar opleiding afmaakt. Tot slot vinden de ouders de afstand tussen de instelling en hun woonplaats te groot.
Vóór de plaatsing van [minderjarige dochter] hadden de ouders het idee dat zij [minderjarige dochter] niet konden bereiken, maar daarin is nu een kentering gekomen. De relatie tussen de ouders en [minderjarige dochter] is nu goed en zij vertrouwen haar. Het is het beste als zij weer thuis komt wonen.
De ouders hebben hun vertrouwen in de raad en de stichting verloren. Zij doen toezeggingen aan de ouders die niet worden waargemaakt. De ouders voelen zich miskend. Zij hebben in goed vertrouwen de aangeboden hulp van instanties aanvaard en in hun visie krijgen zij daarvoor achterdocht terug en toezeggingen over de opleiding van [minderjarige dochter] die niet worden waargemaakt. Aldus verzetten zij zich eveneens tegen de (voorlopige) ondertoezichtstelling.