ECLI:NL:GHSHE:2015:2447

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
F 200.157.391_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie jongmeerderjarige, behoefte vastgesteld aan de hand van behoeftelijstje

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de alimentatie voor een jongmeerderjarige, waarbij de vader in beroep gaat tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De vader verzoekt de alimentatie ten behoeve van de jongmeerderjarige met ingang van 4 oktober 2013 op nihil te stellen, terwijl de curator van de jongmeerderjarige de alimentatie wil handhaven. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage van € 146,- per maand moest betalen, welke bijdrage inmiddels was verhoogd door wettelijke indexering. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 mei 2015, waarbij beide partijen werden gehoord. Het hof heeft de behoefte van de jongmeerderjarige vastgesteld aan de hand van een 'behoeftelijstje', dat door de curator was overgelegd. Het hof oordeelt dat de jongmeerderjarige, gezien zijn verstandelijke beperking, een hogere behoefte heeft dan de normbedragen van de studiefinanciering. Het hof komt tot de conclusie dat de behoefte van de jongmeerderjarige op € 686,13 per maand wordt vastgesteld. De vader heeft de draagkracht om deze bijdrage te betalen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijzigt de alimentatieverplichting van de vader, waarbij het ook bepaalt dat eventuele te veel betaalde alimentatie niet hoeft te worden terugbetaald door de jongmeerderjarige. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 2 juli 2015
Zaaknummer: F 200.157.391/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/185434 / FA RK 13-2442
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen,
tegen
Cunera Maria Anna Vlaar,
wonende te
[woonplaats] (België),
in haar hoedanigheid van curator van de onder curatele gestelde
[de jongmeerderjarige](hierna: de jongmeerderjarige) en als zodanig de jongmeerderjarige in dezen rechtsgeldig vertegenwoordigende,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. G.M. de Winther-Meijers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 10 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door hem te betalen alimentatie ten behoeve van de jongmeerderjarige met ingang van 4 oktober 2013 op nihil wordt gesteld dan wel op een zodanig bedrag als het hof juist acht, met veroordeling van de curator in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2014, heeft de curator verzocht het appel van de man af te wijzen als onbewezen en ongegrond.
Tevens heeft de curator incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te bevestigen onder verbetering van de gronden
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2015, heeft de man verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het incidentele appel af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen en dienaangaande te bevestigen hetgeen in de bestreden beschikking is overwogen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Ter Meulen-Mouwen;
  • de curator, bijgestaan door mr. De Winther-Meijers.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 juni 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de curator d.d. 22 april 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de curator d.d. 24 april 2015.

3.De beoordeling

In principaal en incidenteel appel:
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en mevrouw [de vrouw] (hierna: de vrouw) is, voor zover thans van belang, [de jongmeerderjarige] geboren, op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats].
De jongmeerderjarige woont bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 13 november 2012, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank Maastricht, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (per 4 oktober 2013: levensonderhoud en studie) van de jongmeerderjarige moet voldoen een bedrag van € 146,- per maand met ingang van 1 april 2012.
De bijdrage voor de jongmeerderjarige beliep ingevolge de wettelijke indexering per 1 januari 2013 € 148,48 per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van man tot wijziging van voormelde onderhoudsbijdrage afgewezen.
3.4.
De man en de curator kunnen zich met deze beslissing (de curator voor wat betreft enkele daaraan ten grondslag gelegde overwegingen) niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de man en de curator betreffen de behoefte van de jongmeerderjarige en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ingangsdatum wijziging
3.6.
De ingangsdatum van de (eventuele) wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 4 oktober 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte jongmeerderjarige
3.7.
De behoefte van de jongmeerderjarige is in hoger beroep in geschil.
3.8.
De curator heeft in eerste aanleg een behoeftelijst overgelegd, houdende de hierna volgende posten. Achter de afzonderlijke posten staat vermeld in hoeverre de rechtbank daarmee rekening heeft gehouden:
Kosten voor voedsel € 190,- per maand
Kleding/schoeisel, 3. Kapper en 4. Persoonlijke verzorging € 100,- per maand
5. Ziektekosten € 89,16 per maand
6. Sociale participatie € 0,-
7. Telefoonabonnement € 41,- per maand
8. Uitjes + ontspanning + vakantie € 100,- per maand
9. Vervoer ov/fiets € 15,- per maand
10. Diverse verzekeringen € 8,97 per maand
11. Sparen onvoorzien € 0,-
12. Kosten curator € 150,- per maand
De rechtbank heeft de behoefte van de jongmeerderjarige op grond van het voorgaande vastgesteld op € 694,13 per maand.
3.9.
De man heeft grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de posten 2 tot en met 4 (grief 1), de posten 8 en 9 (grief 2) en de post 12 (grief 3).
De curator heeft (incidenteel) grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de post 5 (grief 1) en post 11 (grief 2).
Algemeen
3.10.
De man voert aan dat bij de bepaling van de hoogte van de behoefte van de jongmeerderjarige aansluiting dient te worden gezocht bij het normbedrag studiefinanciering voor een thuiswonende MBO student, zijnde een normbedrag van € 575,30 per maand. De jongmeerderjarige dient met zijn eigen inkomen (een WAJONG-uitkering) volgens de man in staat te worden geacht in zijn eigen behoefte te voorzien. Dat de behoefte van de jongmeerderjarige thans hoger zou zijn, heeft de curator niet aangetoond.
Indien wordt uitgegaan van de NIBUD-normen, zoals de curator betoogt, dient geen rekening te worden gehouden met de posten reiskosten van en naar school, contributies voor verenigingen, vervoermiddelen, vakanties en schoolgeld, aangezien de jongmeerderjarige op het niveau van een vierjarige functioneert en deze activiteiten niet kan ondernemen, alsmede de post zakgeld, aangezien hij dit geld niet kan uitgeven aan het doel waarvoor het gegeven wordt, zodat in dat geval een behoefte van € 255,- per maand resteert, aldus de man.
3.11.
De curator stelt dat uit artikel 1:392 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijkt dat de verlengde onderhoudsplicht jegens de jongmeerderjarige bestaat ongeacht de behoefte van de jongmeerderjarige. Eventuele inkomsten kunnen wel de omvang van diens behoefte aan een onderhoudsbijdrage bepalen. Hoewel in het algemeen aansluiting kan worden gezocht bij de normbedragen van de studiefinanciering, is de situatie van jongmeerderjarige in dit geval daarmee niet te vergelijken nu hij een verstandelijke beperking heeft.
3.12.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat het onderhavige geval een bijzondere situatie betreft, gelet op de verstandelijke beperking en de leefsituatie van de jongmeerderjarige. Derhalve dient, rekening houdend met de concrete omstandigheden van het geval, de behoefte van de jongmeerderjarige concreet te worden beoordeeld. Het uitgangspunt in een situatie als de onderhavige is dat dit aan de hand van een zogenaamd “behoeftelijstje” wordt vastgesteld.
Het hof laat hierna derhalve buiten beschouwing hetgeen de man in zijn betoog ten aanzien van de afzonderlijke posten heeft aangevoerd, voor zover hij daarbij naar de hiervoor bedoelde normbedragen van de studiefinanciering verwijst.
“Kleding/schoeisel”, “Kapper”, “Persoonlijke verzorging”
3.13.
Een bedrag van € 100,- per maand voor kleding en schoeisel acht de man exorbitant gezien de omstandigheden waarin de jongmeerderjarige verkeert. De man ziet niet in waarom de jongmeerderjarige ter zake een meer dan gemiddelde behoefte heeft.
3.14.
Volgens de curator berekent het NIBUD de kosten van jongeren vanaf 16 jaar voor kleding en schoeisel op € 50,- per maand en voor persoonlijke verzorging (waaronder de kapper) op € 30,- per maand. Voor de jongmeerderjarige wordt een hoger bedrag noodzakelijk geacht, omdat hij soms agressief gedrag vertoont en daarbij regelmatig kleding en schoeisel vernielt, weggooit of kwijtmaakt. Het zijn kosten die gemaakt zouden moeten worden maar niet gemaakt kunnen worden wegens het gebrek aan middelen, zodat bewijs ervan niet kan worden overgelegd.
3.15.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank ten aanzien van voormelde kosten af te wijken. Hoewel partijen twisten over de mogelijkheden en beperkingen van de jongmeerderjarige, is het hof van oordeel dat de curator voldoende heeft onderbouwd dat bij de jongmeerderjarige sprake is van een verstandelijke beperking en andere problematiek (waaronder agressief en opstandig gedrag) en acht het hof het aannemelijk dat voor hem bovengemiddelde kosten gemaakt moeten worden ter zake kleding, schoeisel, de kapper en persoonlijke verzorging. Het hof zal derhalve, evenals de rechtbank, rekening houden met een bedrag ad € 100,- maand ter zake voormelde kosten.
“Ziektekosten”
3.16.
Volgens de curator bedraagt de premie zorgverzekering van de jongmeerderjarige € 161,24 per maand en het eigen risico € 360,- per jaar. De curator heeft een overzicht van betalingstransacties overgelegd waaruit blijkt dat de jongmeerderjarige het eigen risico in 2014 daadwerkelijk heeft betaald. De zorgtoeslag bedraagt € 72,08 per maand.
De jongmeerderjarige heeft, na jaren van verwaarlozing, een tandheelkundige behandeling ondergaan, welke € 1.160,42 heeft gekost. Op dit moment ontbreken de middelen om zelfs de meest noodzakelijke tandheelkundige behandeling te ondergaan.
3.17.
Volgens de man blijkt uit het overzicht van betalingstransacties niet dat de betalingen zijn gedaan in het kader van het eigen risico. De bijbehorende facturen ontbreken. De tandartskosten zijn bovendien verzekerd.
3.18.
Op grond van het voorgaande en mede gelet op meergenoemde beperkingen en de, niet door de vader betwiste, (tandheelkundige) problematiek van de jongmeerderjarige, acht het hof het aannemelijk dat het eigen risico jaarlijks gerealiseerd wordt en acht het hof de door curator opgevoerde ziektekosten redelijk. Het hof zal derhalve ter zake de post ziektekosten, anders dan de rechtbank, rekening houden met een bedrag - na aftrek van de zorgtoeslag - van € 119,16 per maand.
“Uitjes, ontspanning, vakantie” en “Vervoer ov/fiets”
3.19.
De man is van mening dat hij niet hoeft mee te betalen aan de vakantie van de jongmeerderjarige, nu die vakantiegeld ontvangt. De curator heeft niet aangetoond waaruit die uitjes en ontspanning zouden bestaan. Bovendien blijkt uit de vergoedingenlijst PGB 2014 dat kosten voor uitstapjes in beginsel vanuit het PGB mogen worden voldaan, hetgeen ook voor vervoerskosten geldt. Voor vervoerskosten kan bovendien voor personen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen een budget worden aangevraagd op grond van de WMO. [de jongmeerderjarige] behoort tot die doelgroep, aangezien hij op het niveau van een vierjarige functioneert.
De man vraagt zich overigens af hoe de jongmeerderjarige “erop uit kan trekken” en gebruik kan maken van het openbaar vervoer, nu hij functioneert op het niveau van een vierjarige.
De man is bovendien van mening dat deze posten geen eerste levensbehoeften betreffen en derhalve in dit kader niet mede behoeftebepalend kunnen worden geacht.
3.20.
De curator stelt dat de door haar begrote kosten nog lager zijn dan het bedrag waarvan het NIBUD uitgaat, namelijk € 25,- per maand ter zake ‘vervoersmiddelen’, € 50,- per maand ter zake ‘weekend en vakantie’ en € 50,- per maand ter zake ‘contributies voor verenigingen’ (hetgeen voor de jongmeerderjarige valt onder de post ontspanning). Ook dit zijn kosten die gemaakt zouden moeten worden maar niet gemaakt kunnen worden wegens het gebrek aan middelen, zodat bewijs ervan niet kan worden overgelegd, aldus de curator. Uit de toekenningsbeschikking PGB 2014 blijkt uitdrukkelijk dat het PGB niet voor deze kosten kan worden aangewend. Dit geldt ook voor de vervoerskosten. De curator stelt voorts dat de jongmeerderjarige niet tot de doelgroep van de WMO behoort. Hij kan namelijk wel degelijk, ondanks zijn beperking, gebruik maken van een fiets en het openbaar vervoer. Hieraan zijn de nodige kosten verbonden.
De curator acht het in het belang van (de behandeling van) [de jongmeerderjarige] noodzakelijk dat hij ten minste eenmaal per jaar met het gezin een camping kan bezoeken, omdat hij alleen daar echt tot rust kan komen.
3.21.
Het hof overweegt dat de curator ter zitting heeft erkend dat voor taxivervoer een op grond van de WMO verstrekt budget c.q. vergoeding in natura kan worden aangesproken, maar dat [de jongmeerderjarige] weigert van dit vervoer gebruik te maken.
Gelet op het voorgaande en de gemotiveerde stellingen van de man, die de curator naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft betwist, alsmede de overige omstandigheden van het geval, komt het hof een totaalbedrag van € 75,- per maand voor uitjes, ontspanning, vakantie en vervoer redelijk voor.
“Sparen onvoorzien”
3.22.
De curator stelt dat, nu de jongmeerderjarige geringe eigen inkomsten heeft, hij zal moeten sparen voor grotere uitgaven en onvoorziene gebeurtenissen. Bovendien maakt de jongmeerderjarige geregeld zijn spullen kapot of kwijt, of hij verkoopt zijn spullen, zoals recent zijn spelcomputer en zijn fiets, terwijl hij deze spullen wel nodig heeft.
3.23.
Volgens de man heeft de jongmeerderjarige het merendeel van de opgesomde goederen niet nodig aangezien hij functioneert op het niveau van een vierjarige. Een spelcomputer kan beperkt blijven tot het meest basale model. Bovendien zijn de kosten van de fiets al in de post “vervoer” verdisconteerd. De man voert ook in dit kader aan dat het om luxegoederen gaat.
3.24.
Het hof acht het redelijk om rekening te houden met een zeker maandelijks spaarbedrag om onvoorziene, noodzakelijk kosten van te voldoen. Gelet op de omstandigheden van het geval zal het hof rekening houden met een bedrag van € 25,- per maand.
“Kosten curator”
3.25.
De man stelt dat het door de curator gestelde bedrag van € 150,- per maand niet nader is onderbouwd en in strijd is met de in dit kader opgestelde richtlijnen, op grond waarvan de vergoeding voor curatoren € 111,42 dan wel € 126,72 per maand bedraagt en dat de curator niet een hoger bedrag in rekening mag brengen zonder toestemming van de kantonrechter.
Voorts is niet gebleken dat de jongmeerderjarige vanaf 1 december 2013 maandelijks € 150,- aan de curator heeft voldaan. Bovendien kan voor kosten curator gebruik worden gemaakt van een voorliggende voorziening, namelijk bijzondere bijstand of het verantwoordingsvrije bedrag van het PGB, aldus de man.
3.26.
De curator heeft nota’s overgelegd waaruit blijkt welke kosten zij voor haar werkzaamheden in rekening heeft gebracht, maar welke nog niet zijn vergoed wegens het ontbreken van middelen. Zij stelt voorts dat bij schrijven van 15 augustus 2014 het CZ Zorgkantoor aan haar heeft medegedeeld dat deze kosten niet uit het PGB kunnen worden voldaan. Het verzoek om bijzondere bijstand is afgewezen. Enerzijds omdat het eigen inkomen van de jongmeerderjarige de bijstandsnorm overstijgt en anderzijds omdat er volgens de gemeente een voorliggende voorziening is om de kosten van de curator te voldoen, namelijk de alimentatieverplichting van de man.
De persoonlijke en gezinssituatie van de jongmeerderjarige is voorts dermate complex dat de werkzaamheden van de curator meer tijd en energie vergen dan normaal gesproken van een curator verwacht mag worden. Zij is ook de curator van de oudere broer van [de jongmeerderjarige], [broer van de jongmeerderjarige]. Voor het curatorschap ten behoeve van [broer van de jongmeerderjarige] heeft de kantonrechter vanwege de complexe gezinsproblematiek reeds een machtiging gegeven om hogere kosten in rekening te brengen, aldus de curator.
3.27.
Het hof stelt vast dat de curator (nog) geen machtiging van de kantonrechter heeft gekregen om een hogere vergoeding voor haar werkzaamheden ten behoeve van de jongmeerderjarige in rekening te brengen. Gelet op het voorgaande en de stelling van de man hieromtrent, stelt het hof de hier in aanmerking te nemen kosten van de curator in redelijkheid vast op € 126,72 per maand.
Het hof acht aannemelijk dat de gemeente het verzoek van de curator om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen, niet alleen vanwege het te hoge eigen inkomen van de jongmeerderjarige, maar ook omdat, gelet op de systematiek van de Wet Werk en Bijstand c.q. de Participatiewet, de onderhoudsverplichting van de ouder(s), de eerste voorliggende voorziening is om de kosten van een jongmeerderjarige te bestrijden. Uitgaande van die systematiek is het hof van oordeel dat bij de behoeftebepaling van de jongmeerderjarige, rekening dient te worden gehouden met de voormelde kosten van de curator ad € 126,72 per maand.
Conclusie
3.28.
Het hof stelt de behoefte van de jongmeerderjarige op grond van al het voorgaande vast op € 686,13 per maand.
3.29.
Partijen hebben omtrent de hoogte van het eigen inkomen van de jongmeerderjarige geen gemotiveerd standpunt ingenomen. Het hof maakt uit de stukken op dat het inkomen van de jongmeerderjarige bestaat uit een WAJONG-uitkering ad:
  • € 519,83 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag ad 8%, derhalve € 561,42 per maand in de periode van 4 oktober 2013 tot 1 november 2014;
  • € 522,65 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag ad 8%, derhalve € 654,46 per maand in de periode vanaf 1 november 2014.
Het hof stelt de aanvullende behoefte van de jongmeerderjarige derhalve vast op:
  • € 124,13 per maand in de periode van 4 oktober 2013 tot 1 november 2014
  • € 31,13 per maand in de periode vanaf 1 november 2014.
Het hof gaat ervan uit dat wanneer een verdere stijging van het inkomen van [de jongmeerderjarige] daartoe aanleiding geeft, partijen in onderling overleg zullen treden om de door de man te betalen onderhoudsbijdrage nader vast te stellen op een bedrag dat overeenkomt met de dan nog (eventueel) resterende behoefte van [de jongmeerderjarige].
Draagkracht man
3.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de draagkracht heeft om een bijdrage te betalen ter hoogte van de aanvullende behoefte van de jongmeerderjarige.
3.31.
Op grond van al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna te melden.
Terugbetalingsverplichting
3.32.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan het hof niet opmaken in hoeverre op grond van de beschikking van het hof als hierna te melden, bij de jongmeerderjarige jegens de man een terugbetalingsverplichting ontstaat, nu de onderhoudsbijdrage weliswaar met terugwerkende kracht op een lager bedrag wordt vastgesteld, maar tevens is gebleken dat in de betaling van de tot heden geldende onderhoudsbijdrage achterstand is ontstaan.
Het hof acht evenwel aannemelijk dat de door de man betaalde bijdragen overeenkomstig hun bestemming zijn verteerd en voorts dat de jongmeerderjarige in een vermogenspositie verkeert waardoor hij niet aan een eventuele terugbetalingsverplichting zou kunnen voldoen, wat ook zij van het al of niet zwaarwegende belang van de man bij terugbetaling van eventueel te veel betaalde alimentatie. Op grond van het voorgaande zal het hof bepalen dat (eventueel) door de man, op grond van de beslissing van het hof als hierna te melden, in het verleden te veel betaalde alimentatie, niet door de jongmeerderjarige hoeft te worden terugbetaald.
Proceskosten
3.33.
De man heeft verzocht de curator te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
3.34.
De proceskosten van beide instanties worden gecompenseerd, gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak. Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.

4.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 10 juli 2014,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 13 november 2012 van de rechtbank Maastricht voor zover het de door de man te betalen maandelijkse bijdrage voor de jongmeerderjarige betreft;
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van “levensonderhoud en studie” aan [de jongmeerderjarige] geboren, op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] dient te voldoen een bedrag van
  • € 124,13 per maand in de periode van 4 oktober 2013 tot 1 november 2014;
  • € 31,13 per maand in de periode vanaf 1 november 2014, wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat (eventueel) door de man, op grond van deze beslissing, in het verleden te veel betaalde alimentatie, niet door de jongmeerderjarige hoeft te worden terugbetaald;
compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.