3.3.Nu door [appellanten] alleen grieven zijn gericht tegen het tussenvonnis van 17 december 2008 en het eindvonnis van 20 november 2013, zullen zij niet ontvankelijk worden verklaard voor zover het hoger beroep mede tegen de tussenvonnissen van 2 juli 2008, 13 april 2011, 14 maart 2012, 4 juli 2012 en 13 maart 2013 is ingesteld.
3.4.1.In grief I komen [appellanten] op tegen r.o. 5.4 van het tussenvonnis van de rechtbank van 17 december 2008, waarin de rechtbank, onder verwijzing naar art. 2 Wcg (thans art. 10:127 BW), heeft overwogen dat de goederenrechtelijke verhoudingen tussen Borusan, [bedrijf 4] en [Machinery] naar Turks recht dienden te worden beoordeeld. De rechtbank liet aan die overweging voorafgaan dat
‘de voor de vordering in conventie en een gedeelte van de reconventie wezenlijke gebeurtenissen zich in Turkije hebben voorgedaan op tijdstippen dat de 966H en de 140H zich nog op het grondgebied van Turkije bevonden’en vervolgde dat Turks recht diende te worden gevolgd ‘
zowel bij de beoordeling van de koopovereenkomst tussen [bedrijf 4] en [appellanten] (art. 4 EVO) als voor de goederenrechtelijke verhoudingen tussen Borusan, [bedrijf 4] en [appellanten] (art. 2 Wet conflictenrecht goederenrecht’.
3.4.2.[appellanten] stellen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat krachtens art. 2 lid 1 van de in 2008 van toepassing zijnde Wcg (thans art. 10:127 lid 1 BW) het goederenrechtelijk regime met betrekking tot een zaak in uitgangspunt wordt beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt (de
lex rei sitae). Naar dat recht dient ingevolge lid 4 van voormelde bepaling onder meer te worden beoordeeld of een zaak vatbaar is voor de overdracht van de eigendom ervan en welke vereisten aan een overdracht worden gesteld.
3.4.3.In eerste aanleg hebben [appellanten] vervolgens gesteld dat het Turkse recht geldt als de
lex rei sitae, zodat dit recht de vordering van Borusan tot revindicatie van de Cat966 en de Cat140 beheerst (concl.v.antw.conv. sub 13). Meer in het bijzonder heeft [Machinery] als volgt gesteld:
“Zowel [Machinery] als Borusan is van mening dat op beoordeling van de vordering Turks recht van toepassing is. Dat geldt voor de verbintenisrechtelijke aspecten én voor de goederenrechtelijke aspecten. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het meest nauw verbonden is (artikel 4 EVO). Vermoed wordt dat dit het land is waar de kenmerkende prestant zijn gewone verblijfplaats heeft. Bij een koopovereenkomst is dat de verkoper. (…) Volgens artikel 2 van de Wet Conflictenrecht Goederenrecht wordt het goederenrechtelijk regime met betrekking tot de zaak beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt. Bij een beding als C & F Holland gaat eigendom en risico over op de koper bij aflevering in de vertrekhaven of laden op de vrachtwagen. Ook dit leidt tot toepasselijkheid van Turks recht.”.
3.4.4.Thans stellen [appellanten] dat de revindicatievordering naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld. Zij stellen daartoe dat het beding ‘C&F Holland’ betekent dat niet in Turkije, maar pas in Nederland zou worden geleverd. [appellanten] stellen dat de levering van de Cat140 vervolgens ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden in Nederland, waaruit volgt dat Nederlands recht voor deze machine als de
lex rei sitaemoet worden gezien. De (volgens [appellanten] nog niet in Turkije geleverde) Cat966 werd vervoerd en had als bestemming Nederland; voor deze machine volgt de toepasselijkheid van het Nederlandse recht volgens [appellanten] uit artikel 8 Wcg (thans artikel 10:133 lid 1 BW). [appellanten] leidt hieruit af dat naar Nederlands recht meer in het bijzonder moet worden beoordeeld (1) welke gevolgen dienen te worden verbonden aan de beschikkingsonbevoegdheid van [bedrijf 4] en (2) of in verband met de eigendomsoverdracht van de machines vormvoorschriften moeten worden nageleefd.
3.4.5.Het hof is van oordeel dat [appellanten] in het licht van haar eerdere gemotiveerde stellingname haar thans in hoger beroep ingenomen standpunt, dat bij de koopovereenkomst tussen [bedrijf 4] en haar de levering van de zaken in Nederland zou zijn overeengekomen, onvoldoende heeft gemotiveerd. Het hof acht de enkele stelling van [appellanten], dat [bedrijf 4] haar - voor haar onbekend waarom - geen origineel cognossement heeft doen toekomen noch een CMR-document voor de Cat 140, ter onderbouwing voor het nadere standpunt ontoereikend. In het bijzonder valt niet in te zien waarom uit voormelde latere omstandigheden zou moeten geconcludeerd dat partijen, anders dan door [Machinery] zelf in eerste aanleg gesteld, geen levering van de machines in Turkije zouden zijn overeengekomen. Ook het beroep op de betekenis die aan de Incoterm “CFR” moet worden gehecht kan het hof niet overtuigen. [appellanten] hebben met name tijdens het pleidooi in hoger beroep betoogd dat bij levering “CFR” conform de Incoterms de goederenrechtelijke levering niet, althans niet zonder meer, gelijk valt met de aflevering en de risico-overgang van de zaak, die plaatsvinden ten tijde van de inscheping (hier: in Turkije). [appellanten] willen daaraan kennelijk steun ontlenen voor hun opvatting dat de Cat140 en de Cat966 pas in Nederland zijn (c.q. zouden worden) geleverd. [appellanten] erkennen dat de Incoterm “CFR” als zodanig alleen relevant is voor de over zee vervoerde Cat966 en niet voor de over de weg vervoerde Cat140. Daar komt bij dat [appellanten] eerder uitdrukkelijk hebben gesteld dat “C & F Holland” iets anders is dan de Incoterm “CFR”(zie de mvg sub 9:
“[bedrijf 4] heeft de twee machines (…) verkocht onder de leveringsbepaling C & F Holland. Dat is iets anders dan de INCOTERM 2000 “CFR”.”). [appellanten] hebben niet toegelicht wat hun heeft bewogen om terug te komen op deze laatste opvatting en, meer in het algemeen, op hun feitelijke stelling dat levering in Turkije was overeengekomen. Dit terugkomen kan wellicht worden verklaard door de thans door [appellanten] voorgestane toepasselijkheid van het Nederlandse recht, maar het wordt daardoor niet afdoende onderbouwd. Nu [appellanten] onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld voor hun nadere stelling ten aanzien van de tussen hen en [bedrijf 4] overeengekomen plaats van levering van de machines, komt het hof aan een bewijsopdracht op dit punt niet toe.
3.4.6.Het hof neemt, gelet op het voorgaande, tot uitgangspunt dat zowel de Cat966 als de Cat140 (op 23 respectievelijk 24 maart 2008) in Turkije zijn geleverd. Waar het de beschikkingsonbevoegdheid van [bedrijf 4] betreft betekent dit dat, op grond van het bepaalde in artikel 10:131 BW (voorheen artikel 6 Wcg), de rechtsgevolgen daarvan worden beheerst door Turks recht. Ingevolge die bepaling worden die rechtgevolgen immers beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich
ten tijde van die verkrijgingbevond. Het hof zal op deze kwestie terugkomen bij de bespreking van grief III, die betrekking heeft op de (al dan niet) goede trouw van [Machinery].
3.4.7.Het hof wijst er reeds nu op dat de rechtsgevolgen naar Turks recht van de verkrijging van een beschikkingsonbevoegde, waarop [Machinery] zich ter afwering van de vordering van Borusan in conventie beroept, niet relevant zijn indien aan de verkrijging van de machines door [Machinery] geen geldige koopovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Art. 763 lid 2 Turks BW beschermt - evenals overigens art. 3:56 van het Nederlandse BW -een verkrijger te goeder trouw alleen tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, niet tegen het ontbreken van een geldige titel voor de eigendomsoverdracht. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de vraag naar de geldigheid van de aan de levering van de Cat966 en de Cat140 ten grondslag liggende titel - en de gevolgen daarvan voor de eigendomsoverdracht - terecht naar Turks recht beoordeeld. Voor de geldigheid van de koopovereenkomst als zodanig volgt de toepasselijkheid van het Turkse recht uit het bepaalde in artikel 4 EVO (de karakteristieke prestatie werd verricht door [bedrijf 4]). Voor de eigendomsoverdracht volgt de toepasselijkheid van het Turkse recht uit artikel 10:127 BW (voorheen artikel 2 Wcg). Deze kwestie zal nader aan de orde komt bij de bespreking van grief II, die in hoofdzaak betrekking heeft op de (al dan niet) toepasselijkheid van in de Turkse wegenverkeerswetgeving opgenomen vormvereisten voor de koop en/of levering van voertuigen.
3.4.8.Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de goederenrechtelijke verhoudingen tussen Borusan, [bedrijf 4] en [Machinery] naar Turks recht dienen te worden beoordeeld. Grief I faalt.
3.5.1.In grief II bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 20 november 2013 dat naar Turks recht voor een rechtsgeldige eigendomsoverdracht van zaken als de in het geding zijnde machines een notariële akte is vereist.
3.5.2.Door Borusan is een aantal legal opinions in het geding gebracht (producties 25, 43, 53 en 63 in eerste aanleg, opnieuw overgelegd bij mva) die er alle op neerkomen:
- dat machines als de Cat966 en de Cat140 vallen onder de definitie van vervoermiddelen/ voertuigen;
- dat deze in Turkije moeten worden geregistreerd bij de bevoegde instantie en dat daarvoor een registratiedocument moet worden aangevraagd (art. 19 HTL);
- dat een eerste registratie binnen 3 maanden na aankoop of inklaring dient te geschieden (op straffe van een boete bij niet tijdige nakoming);
- dat verkoop en overdracht van voertuigen dienen te geschieden bij de notaris en dat alle verkopen en overdrachten die niet bij de notaris worden gedaan ongeldig zijn;
- dat dit geldt voor zowel geregistreerde als niet geregistreerde voertuigen.
3.5.3.In antwoord op de door de rechtbank in het tussenvonnis van 4 juli 2012 aan het IJI gestelde vragen, heeft het IJI de tekst van de door de rechtbank gevraagde wetsartikelen zoals deze golden in 2008 doen toekomen, vergezeld van een beëdigde vertaling van die artikelen in het Nederlands. Onder deze artikelen is opgenomen art. 36 HTR. Blijkens het rapport van het IJI is dat artikel opgenomen in hoofdstuk twee,
‘Andere formaliteiten m.b.t. de registratie’, onder het opschrift
‘Verkoop en Overdracht’. In het desbetreffende artikel is het volgende bepaald:
“Artikel 36 – Bij verkoop en overdracht van voertuigen gelden de hieronder vermelde regels. Verkoop en overdracht moeten geschieden bij de notaris. Alle verkopen en overdrachten die niet bij de notaris worden gedaan, zijn ongeldig.(…)Verkoop en overdracht bij de notaris:a. Bij verkoop en overdracht waarbij wordt uitgegaan van het registratiebewijs moet in het daarvoor bestemde gedeelte van het registratiebewijs de datum van verkoop en overdracht worden ingevuld en gelegaliseerd.
b. De verkoop en overdracht formaliteiten van geregistreerde voertuigen moeten door de notaris binnen 15 dagen na afronding van deze formaliteiten worden doorgegeven aan de betreffende registrerende instantie ten einde in het registratiedossier te worden bijgevoegd.Het doorgeven van deze wijziging geschiedt door het opsturen van een afschrift van de acte aan de registrerende instantie waar het voertuig geregistreerd staat.
(…)
c. Bij verkoop en overdracht van voertuigen die niet geregistreerd staan omdat de registratie is vervallen of omdat ze nooit geregistreerd zijn geweest, wordt uitgegaan van het eigendomsbewijs. Ook deze formaliteiten worden gedaan bij de notaris, die de verkoop met datum op het eigendomsbewijs bijschrijft en legaliseert.Deze verkopen worden niet doorgegeven aan de registrerende instantie.”
3.5.4.Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op grond van voormelde bepaling terecht geconcludeerd dat naar Turks recht van een geldige koopovereenkomst tussen [bedrijf 4] en [Machinery] geen sprake is. De omstandigheid dat de desbetreffende bepaling is opgenomen in de Turkse wegenverkeerswetgeving en dat de registratieplicht in het bijzonder ten behoeve van de verkeersveiligheid en de motorrijtuigenbelasting in Turkije bestaat, doet er niet aan af dat in artikel 36 HTR expliciet en zonder enigerlei uitzondering voor een geldige verkoop en overdracht van voertuigen (waaronder machines als de Cat966 en Cat140) is bepaald dat deze bij de notaris dienen te geschieden. Het standpunt van [appellanten], dat voor een verkoop waarbij het voertuig zal worden uitgevoerd inschakeling van een notaris zinloos zou zijn voor het met de Turkse Wegenverkeerswetgeving gediende doel, leidt niet tot een ander oordeel. Ook bij een verkoop van een naar het buitenland uit te voeren voertuig is het van belang dat de registratie van dat voertuig wordt doorgehaald c.q. de wijziging van eigenaar op het eigendomsbewijs wordt bijgeschreven.
3.5.5.De door [appellanten] bij memorie van grieven overgelegde producties HB 3 (brief KvK Istanboel d.d. 23 oktober 2014), prod. HB7 (e-mail Rabobank [plaats] d.d. 11 november 2014) en HB 8 en 9 (verklaringen van Turkse exporteurs en Nederlandse afnemers van constructie- en grondverzetmachines als de Cat966 en de Cat140) geven wel steun aan de stelling van [appellanten] dat in de praktijk machines als de Cat966 en Cat140 veelal zonder tussenkomst van een notaris vanuit Turkije naar Nederland worden verkocht zonder dat dit voor verkoper of koper tot enig probleem leidt. Daargelaten het feit dat uit deze producties niet blijkt of in de bedoelde gevallen sprake is geweest van aan Turks recht onderhevige koopovereenkomsten en evenmin blijkt welke plaats van levering in de overeenkomsten werd overeengekomen, kan het enkele feit dat dergelijke overeenkomsten voor koper en verkoper probleemloos kunnen (en plegen te) worden uitgevoerd - omdat de verkoper bij export zelfstandig een (doorhaling van de) registratie bij de KvK kan bewerkstelligen en voor de exportformaliteiten geen notariële verklaring wordt gevraagd - nog niet tot de conclusie leiden dat art. 36 HTR op dergelijke verkopen niet van toepassing kan worden geacht. Aan de verklaring in de brief van de assistent algemeen secretaris, coördinator registratiedienst van de KvK - op basis van het ‘juridisch veld’ van de registratiedienst - over een niet meer nodig zijn van een notariële verkoop (opgenomen in de eerder genoemde productie HB3), kan een dergelijke verstrekkende betekenis evenmin worden verbonden.
Ook grief II faalt.
3.6.1.In grief III stelt [appellanten] dat de rechtbank in haar vonnis van 20 november 2013 - onder herroeping van het bepaalde in het vonnis van 17 december 2008 - voor beide machines heeft miskend dat [Machinery] onder de gegeven omstandigheden te goeder trouw de eigendom van de beide machines heeft verworven, ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van verkoper [bedrijf 4].
3.6.2.Deze grief faalt in het kielzog van het falen van de grieven I en II. Zoals in r.o. 3.4.7 reeds is overwogen, beschermt art. 763 lid 2 Turks BW een verkrijger te goeder trouw alleen tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, niet tegen het ontbreken van een geldige titel voor de eigendomsoverdracht.
3.6.3.Bovendien zou, indien [appellanten] al zouden kunnen worden gevolgd in hun stelling dat het ontbreken van een notariële akte in het geval van een naar het buitenland te exporteren machine niet tot een ongeldige koopovereenkomst leidt, hun beroep op verkrijging te goede trouw moeten worden verworpen nu [Machinery] in Turkije machines heeft gekocht waarvoor in Turkije een registratieverplichting bestaat en zij zich er niet van heeft vergewist òf de machines in het voertuigenregister waren geregistreerd noch van [bedrijf 4] een eigendomsbewijs van de machines heeft gevraagd. Anders dan de rechtbank in haar herroepen tussenvonnis van 17 december 2008 daarover in verband met de Cat966 heeft overwogen, acht het hof voor goede trouw van [Machinery] niet relevant òf bij raadpleging van de registers al dan niet een registratie van de machine zou zijn aangetroffen, maar of [Machinery] een onderzoek daarnaar heeft verricht. Het hof verwerpt het standpunt van [appellanten] dat van [Machinery] alleen in bijzondere omstandigheden een dergelijk onderzoek zou hoeven te worden verlangd. De omstandigheid dat, omgekeerd, niet zonder meer mag worden vertrouwd op de juistheid van een registratie in een situatie als die in het door [appellanten] overgelegde arrest van de Turkse Hoge Raad van 25 september 2002 (prod. 24 akte [Machinery] 19 september 2008) - waarin een voertuig meermalen door de geregistreerde eigenaar (via de notaris) was verkocht, de eerste verkoop niet was geregistreerd en de latere koper doorhaling van de bestaande registratie en registratie ten name van hem verzocht – betreft een andere situatie en doet aan het voorgaande niet af.
3.7.1.In grief IV verwijten [appellanten] de rechtbank dat deze verder niet is ingegaan op hun verweer dat Borusan misbruik van recht maakt door zich op de ongeldigheid van de koopovereenkomst tussen [bedrijf 4] en haar wegens het ontbreken van notariële tussenkomst te beroepen. Volgens [Machinery] moet dit verweer worden gehonoreerd.
3.7.2.Het hof volgt [appellanten] hierin niet en verwerpt dit verweer. Ook indien het bij handel in machines als de Cat966 en de Cat140 die naar het buitenland worden verkocht niet ongebruikelijk zou zijn deze buiten de notaris om te verkopen en dit ook door Borusan in voorkomende gevallen wel op die manier zou zijn gedaan, laat dat onverlet dat de handelende partijen daarbij het risico nemen dat de afwikkeling van de verkoop, zoals in het onderhavige geval, niet probleemloos verloopt en dat zij zich in dat geval niet op een geldige verkoop en eigendomsoverdracht kunnen beroepen. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien waarom Borusan misbruik van recht zou maken door zich omwille van haar recht van eigendom op die zaken te beroepen op de ongeldigheid van de verkoop (en daarmee de eigendomsoverdracht) van de Cat966 en de Cat140 tussen [bedrijf 4] en [Machinery]. De door [Machinery] genoemde omstandigheid dat bedrijven die zich bezig houden met de verkoop van voertuigen zijn vrijgesteld van de verplichting tot registratie en het aanvragen van een registratiedocument (informatie IJI, art. 19 HTL) betreft slechts het tijdelijk bezit van een voertuig op een daarvoor bestemde plaats en doet aan het voorgaande verder niet af.
3.8.1.Nu geen van de grieven slaagt, zal het eindvonnis waarvan beroep worden bekrachtigd en het door [appellanten] in hoger beroep in reconventie meer of anders gevorderde worden afgewezen. Het tussenvonnis van 17 december 2008 bevat in het dictum geen beslissingen die vernietigd dienen te worden, zodat het hof ook dit tussenvonnis zal bekrachtigen.
3.8.2.[appellanten] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen. Voor het salaris advocaat zal het hof daarbij, gezien de waarde van de machines waar het in dit geding om gaat, uitgaan van tarief VI. Het hof zal, overeenkomstig de vordering van Borusan daartoe, de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren en de wettelijke rente over de proceskosten toewijzen als door Borusan gevorderd.