ECLI:NL:GHSHE:2015:2432

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
HD 200.145.148_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Prejudicieel verzoek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vraag over de nietigheid van een contractuele bepaling inzake verhaal van bestuursrechtelijke boete

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2015 een prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad. De zaak betreft een geschil tussen [Bouw] B.V. en [Complete Afbouw] B.V. over de vraag of een contractuele bepaling, die de mogelijkheid van verhaal op de medecontractant van een bestuursrechtelijk opgelegde boete regelt, nietig is wegens strijd met de openbare orde. Dit arrest is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin het hof zijn voornemen aankondigde om deze vraag aan de Hoge Raad voor te leggen.

De procedure begon met een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant op 8 januari 2014, waartegen [Bouw] in hoger beroep ging. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de voorgestelde prejudiciële vraag naar voren te brengen. [Bouw] heeft geen bezwaar tegen het voornemen van het hof, maar heeft wel voorgesteld om de vraag meer toe te spitsen op de specifieke omstandigheden van het geval. [Complete Afbouw] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar heeft ook gevraagd om de vraag aan te passen.

Het hof heeft besloten om de oorspronkelijke vraag te handhaven en heeft uiteengezet dat de Hoge Raad mogelijk niet in algemene zin zal oordelen, maar eerder zal aangeven onder welke omstandigheden een dergelijke bepaling in strijd met de openbare orde kan zijn. Het hof heeft de procedure verder aangehouden totdat de Hoge Raad zijn beslissing heeft genomen, waarna partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op die beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.145.148/01
arrest van 30 juni 2015
in de zaak van
[Bouw] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [Bouw],
advocaat: mr. G.H. Hermanides te Eindhoven,
tegen
[Complete Afbouw] Complete Afbouw B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Complete Afbouw],
advocaat: mr. B. Martens te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 16 december 2014 en 21 april 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's‑Hertogenbosch onder zaaknummer C/01/255714/HA ZA 13-1 gewezen vonnis van 8 januari 2014.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 april 2015;
  • de akte houdende uitlatingen van [Bouw];
  • de akte na tussenarrest van [Complete Afbouw].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij genoemd tussenarrest van 21 april 2015 heeft het hof zijn voornemen aangekondigd om aan de Hoge Raad op de voet van artikel 392 Rv en verder de in rov. 6.6 genoemde prejudiciële vraag te stellen. Het hof volhardt bij dit voornemen.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over dit voornemen.
7.2.
[Bouw] heeft in haar akte te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het voornemen. Wel stelt zij voor de te stellen vraag meer toe te spitsen op de omstandigheden van het geval, zoals haar goede trouw en de onmogelijkheid tot waterdichte controle. Zij stelt daartoe voor om in de voorgestelde vraag toe te voegen de tussenzin ‘
in de omstandigheden waarvan in het onderhavige geval sprake is’.Het hof ziet geen aanleiding tot het opnemen van de tussenzin. Het hof heeft namelijk (nog) niet feitelijk vastgesteld of [Bouw] wel te goede trouw was noch wat haar mogelijkheden waren voor controle op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen.
7.3.
[Complete Afbouw] refereert zich ten aanzien van het voornemen een prejudiciële vraag te stellen aan het oordeel van het hof. Ook zij vraagt de vraag meer toe te snijden op de feiten en omstandigheden van het onderhavige concrete geval en stelt voor de volgende vraag toe te voegen:
Maakt het voor het antwoord op de onder (a) geformuleerde vraag [de door het hof voorgestelde vraag] verschil of de contractant, die verhaal zoekt op de medecontractant van een bestuursrechtelijk opgelegde boete krachtens de Wav, middels opname van de contractuele (verhaals)bepaling (heeft beoogd/ bedoeld om) zelf geen, althans onvoldoende uitvoering te (hoeven) geven aan de eigen verplichtingen die op grond van de Wav rusten op de betreffende verhaal zoekende contractant?
Het hof ziet geen aanleiding om deze toegevoegde vraag te stellen. Uitgangspunt van de door het hof voorgestelde vraag is dat [Bouw] niet aan haar verplichtingen uit de Wav heeft voldaan en als gevolg daarvan de bestuursrechtelijke boete opgelegd heeft gekregen.
7.4.
Het hof kan zich voorstellen dat de Hoge Raad niet een antwoord zal geven in de zin dat een betreffende contractueel beding steeds in strijd met de openbare orde, of juist steeds niet, maar dat een antwoord zal volgen in die zin dat het beding in strijd is met de openbare orde tenzij, dan wel dat het beding alleen onder bijzondere omstandigheden in strijd is met de openbare orde. Het hof wenst in de eerste plaats te vernemen welke van deze juridische redeneringen gevolgd moet worden.
Eerst daarna komen aan de orde de bijzondere omstandigheden die een afwijking zouden kunnen rechtvaardigen. Het sluitend antwoord op de vraag welke die omstandigheden dan kunnen zijn, zal in de regel niet anders dan voorbeeldsgewijze te geven zijn. Een vergelijking met het antwoord gegeven in rov. 3.4.4 van HR 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8791 (TPG), dringt zich op, waar als bijvoorbeeld is genoemd:
indien hij het begaan van de desbetreffende overtreding heeft bevorderd.
Het hof ziet geen aanleiding om reeds nu al verder op de eventueel in aanmerking te nemen bijzondere omstandigheden vooruit te lopen.
7.5.
Het hof zal zich aldus houden aan de eerder geformuleerde rechtsvraag.
7.6.
Nadat de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen, zal het hof partijen (eerst [Bouw]) een termijn van vier weken geven om te reageren op die beslissing.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
stelt de Hoge Raad de volgende vraag ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing:
is een contractuele bepaling, waarvan nakoming wordt gevorderd, voor zover die bepaling betrekking heeft op de mogelijkheid van verhaal op de medecontractant van een bestuursrechtelijk opgelegde boete krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vanwege eigen schendingen van bepalingen van die wet, nietig wegens strijd met de wet, openbare orde of goede zeden als bedoeld in artikel 3:40 BW?
bepaalt dat de griffier onverwijld een afschrift van dit arrest en van de tussenarresten zendt aan de civiele griffie van de Hoge Raad, postbus 20303, 2500EH Den Haag;
bepaalt dat [Bouw] onverwijld een afschrift van de overige processtukken zendt aan de civiele griffie van de Hoge Raad, postbus 20303, 2500EH Den Haag;
bepaald dat na de ontvangst van de beslissing van de Hoge Raad aan iedere partij (eerst [Bouw]; [Complete Afbouw] kan antwoorden) een termijn van vier weken zal worden gesteld voor een reactie op die beslissing;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en Chr. M. Aarts en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 juni 2015.
griffier rolraadsheer