3.6.De kantonrechter heeft vordering I in conventie tot een bedrag van € 3.623,88 toegewezen. [Vastgoed] Vastgoed is niet in incidenteel hoger beroep tegen deze gedeeltelijke toewijzing opgekomen. [Schildersbedrijf] is niet opgekomen tegen de afwijzing van het onder I in conventie meer gevorderde, en heeft dit onderdeel van zijn eis in conventie verminderd tot het toegewezen bedrag. Dit alles brengt mee dat ook deze vordering in dit hoger beroep niet ter beoordeling voorligt.
Naar aanleiding van grief I: vordering II in conventie: project [project 2]
3.7.1.[Schildersbedrijf] vordert in conventie onder II veroordeling van [Vastgoed] Vastgoed tot betaling van € 12.900,-- in verband met het project te [project 2]. Aan deze vordering heeft [Schildersbedrijf] in de inleidende dagvaarding, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd:
Tussen [Vastgoed] Vastgoed en [Schildersbedrijf] is overeengekomen dat [Schildersbedrijf] schilderwerkzaamheden zou verrichten aan de woning van de familie [familie] te [project 2], zoals omschreven in de offerte van 29 mei 2011, voor een aanneemsom van € 15.900,--. Het was de bedoeling dat [Schildersbedrijf] op 2 januari 2012 met de uitvoering van deze werkzaamheden zou aanvangen. Pas enkele dagen daarvoor heeft [Vastgoed] Vastgoed aan [Schildersbedrijf] laten weten dat zij niet meer van de diensten van [Schildersbedrijf] gebruik wilde maken. Gelet op de korte termijn tussen deze mededeling en de geplande uitvoeringsperiode heeft [Schildersbedrijf] voor die periode geen vervangende opdrachten kunnen verwerven. [Vastgoed] Vastgoed moet aan [Schildersbedrijf] de schade vergoeden die [Schildersbedrijf] daardoor heeft geleden. Deze schade kan gesteld worden op de aanneemsom van € 15.900,-- verminderd met € 500,-- ter zake bespaarde materiaalkosten en verminderd met een door [Vastgoed] Vastgoed betaald voorschot van € 2.500,--.
3.7.2.De kantonrechter heeft, kort samengevat, als volgt geoordeeld:
[Vastgoed] Vastgoed is in schuldeisersverzuim komen te verkeren door [Schildersbedrijf] niet in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren.
[Schildersbedrijf] heeft dus in beginsel recht op vergoeding van de schade die hij heeft geleden doordat de overeenkomst niet wordt uitgevoerd.
De stellingen van [Schildersbedrijf] bevatten onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hij door het niet uitvoeren van de overeenkomst meer schade heeft geleden dan € 2.500,--, welk bedrag hij reeds als voorschot heeft ontvangen. De vordering van [Schildersbedrijf] moet daarom worden afgewezen.
3.7.3.[Schildersbedrijf] is met grief I tegen dit laatstgenoemde oordeel opgekomen. In de toelichting op de grief voert [Schildersbedrijf] aan dat hij, gedurende de periode die was voorzien voor de uitvoering van de werkzaamheden aan het project [project 2], werkzaamheden had kunnen verrichten bij vijf andere opdrachtgevers, als [Schildersbedrijf] die opdrachten niet aan zich voorbij had laten gaan omdat hij de betreffende periode gereserveerd had voor de uitvoering van de werkzaamheden voor het project [project 2]. Volgens [Schildersbedrijf] konden deze vijf opdrachtgevers niet wachten tot na de voorziene einddatum van de werkzaamheden bij het project [project 2], en heeft [Schildersbedrijf] deze vijf mogelijke opdrachten dus definitief verloren. [Schildersbedrijf] heeft in de toelichting op de grief aangeboden te bewijzen dat hij met deze vijf opdrachten in totaal een omzet van € 17.000,-- had kunnen realiseren en dat aan deze periode een bedrag van € 2.407,-- aan vaste kosten valt toe te rekenen.
3.7.4.Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre [Schildersbedrijf] schade heeft geleden door de tekortkoming van [Vastgoed] Vastgoed (het niet door [Schildersbedrijf] laten uitvoeren van het project [project 2]) moet een vergelijking worden gemaakt tussen:
de hypothetische situatie waarin [Schildersbedrijf] zou hebben verkeerd als [Vastgoed] Vastgoed [Schildersbedrijf] het project [project 2] wel zou hebben laten uitvoeren en daarvoor de overeengekomen aanneemsom zou hebben betaald, en
de situatie die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan: de situatie waarin [Vastgoed] Vastgoed aan [Schildersbedrijf] heeft laten weten dat [Vastgoed] Vastgoed [Schildersbedrijf] ondanks de te dier zake gesloten overeenkomst geen gelegenheid zou geven om het project te [project 2] uit te voeren.
3.7.5.In de toelichting op grief I gaat [Schildersbedrijf] niet op een van deze twee situaties in maar beschrijft hij een derde situatie: de hypothetische situatie waarin [Schildersbedrijf] zou hebben verkeerd als hij nimmer een overeenkomst met betrekking tot het project [project 2] met [Vastgoed] Vastgoed zou hebben gesloten (hof: hierna aan te duiden als situatie C). Situatie C is voor het onderhavige geschil niet van belang. [Schildersbedrijf] heeft nu eenmaal met [Vastgoed] Vastgoed een overeenkomst gesloten die inhield dat [Schildersbedrijf] de werkzaamheden ter zake het project [project 2] zou verrichten. [Schildersbedrijf] kan zich er tegenover [Vastgoed] Vastgoed dus niet over beklagen dat hij, als hij die overeenkomst niet zou hebben gesloten, andere opdrachten had kunnen aanvaarden waarmee hij een grotere omzet had kunnen realiseren. Grief I houdt dus een toelichting in over een situatie (C) die bij de begroting van de voor vergoeding in aanmerking komende schade (vast te stellen door een vergelijking van de situaties A en B) niet van belang is.
3.7.6.Over de wel van belang zijnde situaties A en B, bevat de toelichting op grief I geen informatie. Zo is in de toelichting op de grief met name niet nader ingegaan op de kosten en inspanningen die [Schildersbedrijf] heeft bespaard doordat hij de opdracht ter zake het project [project 2] niet heeft uitgevoerd. Ook het door de kantonrechter genoemde agendaoverzicht of opdrachtenoverzicht over 2012 met een toelichting op de (on)mogelijkheden om bepaalde andere in 2012 uitgevoerde opdrachten eerder uit te voeren, is door [Schildersbedrijf] in hoger beroep niet overgelegd. Grief I kan om deze redenen geen doel treffen.
Naar aanleiding van grief II: de gewijzigde vordering III in conventie: schadevergoeding ter zake roerende zaken
3.8.1.[Schildersbedrijf] vorderde in eerste aanleg in conventie onder IV veroordeling van [Vastgoed] Vastgoed tot het in goede staat aan [Schildersbedrijf] teruggeven van een NMC verstekzaag met koffer, verstekbak en drie zaagbladen, een fine-zaag met oranje koffer en zaagbladen en een gele slijptol, op straffe van een dwangsom. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen en daartoe in het vonnis van 23 oktober 2013 het volgende overwogen:
“Ter comparitie van partijen d.d. 12 september 2013 hebben beide partijen aangegeven uitruil van deze voorwerpen in onderling overleg gestalte te zullen gaan geven. Daarmee moet de kantonrechter het ervoor houden dat de op afgifte daarvan gerichte vordering van [appellant] geen verdere beoordeling behoeft.”
3.8.2.In de toelichting op grief II heeft [Schildersbedrijf] aangevoerd dat hij de hem in eigendom toebehorende “NMC verstekzaag met koffer c.a.” weliswaar van [Vastgoed] Vastgoed heeft terugontvangen, doch dat de zaken bij de teruggave in een onbruikbare en waardeloze staat verkeerden. [Schildersbedrijf] heeft in verband daarmee zijn eis gewijzigd en vordert nu als schadevergoeding een bedrag van € 1.874,--, dat volgens hem de vervangende waarde van de zaken betreft.
3.8.3.[Vastgoed] Vastgoed heeft zich als reactie op deze grief bereid verklaard de verstekzaag op haar kosten een deugdelijke onderhoudsbeurt te laten geven. Naar het hof begrijpt, betwist [Vastgoed] Vastgoed daarmee dat de zij de zaken heeft teruggegeven in een waardeloze staat. [Vastgoed] Vastgoed heeft voorts reeds tijdens het geding in eerste aanleg uitdrukkelijk betwist dat de verstekzaag een waarde van € 1.874,-- vertegenwoordigt (randnummer 5.1 conclusie van antwoord in conventie).
3.8.4.Het hof stelt voorop dat [Schildersbedrijf] zijn stelling dat de “NMC verstekzaag met koffer c.a.”, toen hij deze bij [Vastgoed] Vastgoed achterliet, een waarde had van € 1.874,--, op geen enkele wijze heeft onderbouwd (bijvoorbeeld met een aankoopfactuur, een taxatie of prijsgegevens ter zake vergelijkbare gereedschappen). Omdat [Vastgoed] Vastgoed de gestelde waarde reeds in eerste aanleg uitdrukkelijk heeft betwist, had het wel op de weg van [Schildersbedrijf] gelegen om de door hem gestelde waarde van enige onderbouwing te voorzien. Nu [Schildersbedrijf] dat geheel heeft nagelaten, oordeelt het hof dat [Schildersbedrijf] in dit opzicht niet aan zijns stelplicht is voldaan. Reeds om deze reden kan de vordering van [Schildersbedrijf] ad € 1.874,-- niet worden toegewezen.
3.8.5.Daar komt bij dat [Schildersbedrijf] zijn stelling dat de “NMC verstekzaag met koffer c.a.” bij de teruggave in een waardeloze toestand verkeerde, op geen enkele wijze heeft toegelicht. Op de door [Schildersbedrijf] bij de memorie van grieven overgelegde foto’s is weliswaar een werkblad met enigszins uitgesleten zaaggroeven te zien, maar daaruit kan het hof niet afleiden dat de “NMC verstekzaag met koffer c.a.” in een waardeloze toestand verkeert. Zonder nadere toelichting blijkt uit de foto’s niet dat de zaag onbruikbaar is en dat het werkblad niet tegen betrekkelijk geringe kosten vervangen kan worden. Ook in zoverre heeft [Schildersbedrijf] zijn stellingen niet voldoende onderbouwd en ook dit staat aan toewijzing van deze vordering in de weg.
3.8.6.Tot slot heeft [Schildersbedrijf] niet op voldoende duidelijke wijze gesteld dat de toestand waarin de “NMC verstekzaag met koffer c.a.” bij de teruggave verkeerde, aan [Vastgoed] Vastgoed te wijten is. Daarom valt geenszins uit te sluiten dat de “NMC verstekzaag met koffer c.a.” reeds toen [Schildersbedrijf] deze onder de hoede van [Vastgoed] Vastgoed achterliet, aanzienlijke gebruikssporen droeg.
3.8.7.Het hof concludeert dat [Schildersbedrijf] zijn vordering ad € 1.874,-- in meerdere opzichten onvoldoende heeft onderbouwd, zodat voor bewijslevering geen noodzaak bestaat. Het hof zal de vordering afwijzen. Grief II treft dus geen doel.
Naar aanleiding van grief III
3.9.1.Grief III is gericht tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. In de toelichting op deze grieven heeft [Schildersbedrijf] verwezen naar de grieven I en II. Omdat die grieven geen doel treffen zal het hof ook grief III, in het voetspoor van de grieven I en II, verwerpen.
Conclusie en verdere afwikkeling
3.10.1.[Schildersbedrijf] heeft geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan ten aanzien van concrete feiten die, als zij zouden komen vast te staan, in hoger beroep tot een andere uitkomst zouden leiden. Het hof komt dus niet toe aan bewijslevering.
3.10.2.Omdat geen van de grieven doel treft, zal het hof het vonnis van 23 oktober 2013 bekrachtigen en [Schildersbedrijf] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. [Vastgoed] Vastgoed heeft aan het slot van haar memorie van antwoord tevens geconcludeerd tot veroordeling van [Schildersbedrijf] in de kosten van het geding in eerste aanleg. Het hof acht daarvoor echter geen termen aanwezig.