ECLI:NL:GHSHE:2015:2421

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
HD 200.137.625_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling door hoofdaannemer aan onderaannemer in het kader van de Wet ketenaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Rinette Zorg B.V. tegen Oaze B.V., vertegenwoordigd door de curator in het faillissement van Oaze. De zaak betreft een geschil over de betaling van facturen die Oaze aan Rinette heeft gestuurd voor geleverde zorg aan cliënten. Rinette heeft een aantal rekeningen betaald, maar heeft ook een bedrag van € 5.000,- aan de Belastingdienst gestort in het kader van de Wet ketenaansprakelijkheid, wat aanleiding gaf tot het geschil. De rechtbank in eerste aanleg heeft Rinette veroordeeld tot betaling van € 9.703,97 aan de curator, maar Rinette is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg bekeken, inclusief de grieven van Rinette. Het hof oordeelt dat Rinette niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat Oaze haar de BSN-nummers van cliënten moest verstrekken op de digitale urenoverzichten. Het hof concludeert dat Rinette niet gerechtigd was om de betaling op te schorten en dat de curator terecht betaling vorderde. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank voor een deel, maar vermindert het te betalen bedrag van Rinette aan de curator tot € 4.703,97. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.137.625/01
arrest van 30 juni 2015
in de zaak van
Rinette Zorg B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. A.P. van Knippenbergh te Best,
tegen
mr. Stijn Harry Frans Hoppenbrouwersin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
Oaze B.V.,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.J.H. van Liempd te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 november 2013 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven van 6 december 2012 en 10 oktober 2013, gewezen tussen appellante -Rinette- als gedaagde en geïntimeerde -de curator- als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 824364 rolnr. 12-4053)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- een door Rinette genomen akte;
- een door de curator genomen antwoordakte.
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Oaze B.V. (hierna Oaze) en Rinette hebben op 22 maart 2011 een uitvoeringsovereenkomst gesloten (productie 1 conclusie van antwoord). Deze overeenkomst houdt in, voor zover van belang:
“(…)
 Rinette Zorg in het werkgebied van Oaze in het kader van EMZ Oaze wil inhuren om (…) AWBZ gefinancierde zorg uit te kunnen voeren. (…)
 Dat Oaze de planning en rooster werkzaamheden verricht en dat op basis van nader af te spreken methode de productieverantwoording door Oaza aan Rinette Zorg wordt aangeleverd per week om tijdig af te kunnen rekenen met het Zorgkantoor, zulks in een door Rinettezorg aan te geven digitaal formaat.
 Dat Oaze haar uren factureert op basis van werkelijk geleverde zorg die middels schriftelijk verzoek van RinetteZorg voor zorgverlening aan een cliënt van RinetteZorg is geleverd (…)”
b. Oaze heeft uit hoofde van de uitvoeringsovereenkomst zorg aan derden verleend en bij Rinette in rekening gebracht. Deze derden waren cliënten van Rinette. Rinette heeft een aantal rekeningen wel betaald en een aantal niet.
c. Rinette heeft op 16 september 2011 € 5.000,- voldaan aan het WKA depot van de Belastingdienst ten behoeve van het loonbelastingnummer van Oaze.
d. Op 18 oktober 2011 is Oaze door de rechtbank ’s-Hertogenbosch in staat van faillissement verklaard en is de curator als zodanig benoemd.
4.2.1
De curator heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, dat de sector kanton van de rechtbank Rinette zal veroordelen tot betaling van € 9.703,97 aan hoofdsom, € 952,- aan buitengerechtelijke kosten en in de kosten van de procedure, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.2
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 6 december 2012 Rinette in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren waaruit blijkt:
- dat partijen een methode voor productieverantwoording hebben afgesproken waarbij Oaze was gehouden aan Rinette de BSN-nummers van haar cliënten te verschaffen en op de declaraties te vermelden;
- de grondslag van de hiervoor in r.o. 4.1 sub c aan de Belastingdienst gedane betaling.
De kantonrechter heeft bij eindvonnis Rinette niet geslaagd geacht in de bewijslevering en haar veroordeeld om aan de curator te betalen € 9.703,97 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding. Rinette is tevens veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4.3
Bij memorie van grieven heeft de Rinette zes grieven aangevoerd tegen de bestreden vonnissen. Zij heeft geconcludeerd, samengevat, tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met veroordeling van hem in de kosten van de procedures in beide instanties.
De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.4.1
Rinette stelt, zo begrijpt het hof, dat zij met Oaze is overeengekomen dat Oaze digitale urenoverzichten (nr. 9 conclusie van antwoord)/digitale urenverantwoording (nr. 4.3 memorie van grieven en nr. 2 akte 8 april 2014) aanlevert. Deze digitale urenoverzichten moeten, aldus Rinette, in een door Rinette bepaald format worden aangeleverd en moeten in elk geval het BSN-nummer van de klant bevatten. De digitale urenoverzichten zijn overzichten van reeds door Oaze gewerkte uren (zie onder meer nr. 2 van de akte van Rinette van 8 april 2014). Rinette stuurt deze digitale overzichten naar het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor beslist welke uren door haar worden geaccordeerd en deelt dit mee aan Rinette. Rinette deelt vervolgens aan Oaze mee welke uren geaccordeerd zijn, waarna Oaze de declaraties opmaakt en indient bij Rinette, die vervolgens tot betaling aan Oaze overgaat. Ten aanzien van de facturen waarvan de curator thans betaling vordert, zijn door Oaze en/of door de curator, aldus Rinette, geen of niet tijdig, digitale urenoverzichten aangeleverd waarin de BSN-nummers zijn vermeld. Rinette is van mening dat Oaze hiermee wanprestatie pleegt en dat zij op grond daarvan haar betalingsverplichting kan opschorten, dan wel dat Oaze in schuldeisersverzuim verkeert dan wel dat art. 6:248 BW in de weg staat aan toewijzing van de vordering omdat de curator weigerachtig blijft de correcte digitale urenbestanden met BSN-nummer aan te leveren.
4.4.2
Het hof begrijpt uit in elk geval nr. 6 conclusie van antwoord en nr. 3 conclusie van dupliek dat Oaze ter zake de facturen waarvan zij in dit geding betaling vordert, wel digitale urenoverzichten heeft aangeleverd, maar dat daarop niet waren vermeld de BSN-nummers van de klanten bij wie door Oaze de werkzaamheden zijn verricht. De curator stelt onder meer dat partijen niet zijn overeengekomen dat Oaze op alle digitale urenoverzichten BSN-nummers moet vermelden en verder dat die BSN-nummers bekend zijn bij Rinette omdat alle betreffende klanten afkomstig zijn van Rinette. Met dat laatste stelt de curator dat voor zover er al sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Oaze, die tekortkoming de opschorting van de betalingsverplichting niet rechtvaardigt. Het hof zal allereerst het beroep op opschorting beoordelen, en daarbij uitgaan van de door de curator betwiste stelling dat Oaze op de urenverantwoording de BSN-nummers van de klanten diende te vermelden.
Krachtens art. 6:262 lid 2 BW is opschorting slechts toegelaten indien de tekortkoming haar rechtvaardigt. Wat dit betreft heeft Rinette niet betwist dat de betreffende uren feitelijk door Oaze zijn gewerkt. Rinette heeft verder de stelling van de curator dat verwacht mag worden dat Rinette over de BSN-nummers van haar eigen klanten beschikt (conclusie van repliek nr. 7) evenmin betwist. Zie wat dat betreft onder meer hetgeen Rinette in nr. 4 conclusie van dupliek heeft vermeld. Rinette heeft alleen in zijn algemeenheid aangevoerd dat het voor haar zeer veeleisend is om bij alle productieverantwoordingen zoals aangeleverd door onderaannemers zelf de BSN-nummers erbij te zoeken. Voor zover dat al juist is, heeft zij in elk geval niet gesteld dat er nog andere onderaannemers zijn die geen BSN-nummers vermelden, noch heeft zij concreet toegelicht waarom het veel werk zou zijn om die BSN-nummers erbij te zoeken. Aldus bestaat naar het oordeel van het hof geen, in elk geval niet voldoende rechtvaardiging om voor het enkele niet vermelden van BSN-nummers op de digitale urenoverzichten de volledige betaling op te schorten. Gelet hierop kan het hof het antwoord op de vraag of het niet-vermelden van de BSN-nummers wel kan worden gekwalificeerd als een verbintenis die niet wordt nagekomen, in het midden laten.
4.4.3
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van Oaze. Gelet op het feit dat Rinette de BSN-nummers in bezit heeft (zie r.o. 4.4.2) kan niet worden geconcludeerd dat de medewerking van Oaze en/of de curator om die nummers op de urenverantwoording te vermelden noodzakelijk is in de zin van art. 6:58 BW. Van andere beletselen in de zin van art. 6:58 BW is niet gebleken.
4.4.4
Rinette heeft haar beroep dat de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 BW -het hof neemt aan lid 1 van dat artikel- in de weg staan aan toewijzing van de vordering gemotiveerd met de stelling dat de curator weigerachtig is de digitale urenbestanden aan te leveren. Uit al hetgeen Rinette daaromtrent eerder heeft aangevoerd, begrijpt het hof dat de curator niet heeft geweigerd om de digitale urenbestanden aan te leveren, maar alleen om die aangeleverde urenbestanden alsnog te voorzien van de BSN-nummers. Nu het hof er blijkens het vorenstaande van uit gaat dat Rinette zelf over die BSN-nummers beschikt, brengt de weigerachtige houding van de curator, zo die al vast staat, niet met zich dat de vordering tot betaling van de in 2011 gewerkte uren op grond van de redelijkheid en billijkheid zou moeten worden afgewezen.
Voor zover Rinette normaliter pas tot betaling overgaat van die uren die door het Zorgkantoor zijn goedgekeurd én voor zover het Zorgkantoor die uren ook al aan Rinette heeft betaald, had, gelet op al het vorenstaande, thans, ruim drie jaar nadat Oaze failliet is verklaard, van Rinette verwacht mogen worden dat zij die urenoverzichten al aan het Zorgkantoor had voorgelegd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
4.4.5
De hiervoor onder 4.4.1 tot en met 4.4.4 gegeven oordelen brengen met zich dat de grieven 1, 2 en 3, waarin wordt geklaagd over het feit dat de kantonrechter het verschil heeft miskend tussen de digitale urenverantwoording die Oaze moest opmaken in het door Rinette voorgeschreven format met vermelding van BSN-nummer van de klant en de naderhand door Oaze op te maken declaraties (grief 1), dat de kantonrechter ten onrechte Rinette heeft opgedragen te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat Oaze de BSN-nummers op de urenoverzichten moest vermelden (grief 2) en dat Rinette geen belang meer heeft bij opschorting van de betaling van de facturen betrekking hebbende op de heer en mevrouw [cliënt] (grief 3), geen nadere beoordeling behoeven omdat Rinette daar geen belang bij heeft. Voor zover Rinette met grief 5 klaagt over het oordeel van de kantonrechter dat zij er niet in is geslaagd om te bewijzen dat, kort gezegd, Oaze haar de BSN-nummers diende te verschaffen, behoeft deze evenmin beoordeling omdat het hof bij vorenstaande oordelen is uitgegaan van het door de curator bestreden feit dat partijen waren overeengekomen dat Oaze deze nummers op de urenoverzichten zou vermelden.
4.5
Het verweer van Rinette dat zij ter zake het door Oaze gevorderde bedrag € 5.000,- heeft betaald, en wel aan de Belastingdienst ter delging van een schuld van Oaze, is een bevrijdend verweer. De kantonrechter heeft op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv terecht Rinette in staat gesteld dit bevrijdende verweer te bewijzen, zodat grief 4 faalt.
4.6
Voor zover Rinette in grief 5 er over klaagt dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat Rinette niet in haar bewijsopdracht is geslaagd wat betreft de grondslag van de aan de Belastingdienst gedane betaling van € 5.000,- stelt het hof het volgende voorop.
Een hoofdaannemer als Rinette kan bij (onder)uitbesteding van werk aan een onderaannemer als Oaze ketenaansprakelijkheidsrisico lopen voor bepaalde belastingen en/of premies die de onderaannemer in verband met dat betreffende werk verschuldigd wordt aan de fiscus. De hoofdaannemer kan dat risico indammen door het belasting- en/of premiedeel van de opdrachtsom te storten op een g-rekening of rechtstreeks te betalen aan de fiscus. Het restant van de opdrachtsom betaalt hij wel rechtstreeks aan de onderaannemer. Of de hoofdaannemer gerechtigd is om op deze wijze gesplitst te betalen, is ervan afhankelijk of de bevoegdheid daartoe is overeengekomen. De te beantwoorden vraag in deze is dus of Rinette met Oaze bij de opdrachtverstrekking of later heeft afgesproken dat Rinette facturen van Oaze ter zake het opgedragen werk gesplitst mocht betalen zoals hierboven omschreven. Wat dit betreft heeft de getuige [voormalig bestuurder Oaze], destijds bestuurster van Oaze verklaard:
“(…)
Het is mij bekend dat de heer [vertegenwoordiger Rinette] van Rinette (…) de intentie had om € 5.000,- aan de belasting te betalen. Ik heb op enig moment telefonisch contact gehad met de heer [vertegenwoordiger Rinette] over een aantal facturen die nog niet betaald waren. De heer [vertegenwoordiger Rinette] zei mij dat hij in het kader van de wet Ketenaansprakelijkheid loonbelasting zou gaan betalen die Oaze had moeten betalen. [vertegenwoordiger Rinette] vroeg mij naar het loonbelastingnummer van Oaze om deze betaling te kunnen doen. Ik heb het loonbelastingnummer opgezocht en doorgegeven aan de heer [vertegenwoordiger Rinette]. (…)”.
Uit deze verklaring blijkt voldoende dat Rinette de betreffende € 5.000,- aan de Belastingdienst mocht betalen.
Rinette heeft bij conclusie van dupliek als productie 3 overgelegd een e-mailbericht van de Belastingdienst waarin is vermeld dat Rinette op 16 september 2011 op het rekeningnummer [rekeningnummer] van de Belastingdienst ten behoeve van het LH nummer van Oaze een betaling heeft gedaan van € 5.000,- op Afn-systeem Wet Keten Aansprakelijkheid. Dit rekeningnummer [rekeningnummer] is het door de curator in nr. 30 van zijn memorie van antwoord genoemde “speciaal rekeningnummer”. Het hof gaat er dan ook vanuit dat Rinette op 16 september 2011 € 5.000,- bevrijdend heeft betaald aan de Belastingdienst, in mindering op haar schuld aan Oaze.
Grief 5 slaagt dus, voor zover betrekking hebbend op de vraag of bewezen is dat Rinette een bedrag van (in totaal) € 5000 kon/mocht voldoen door storting op de loonheffing-rekening van Oaze bij de fiscus.
4.7
Al met al vloeit uit het vorenstaande voort dat Oaze een vordering had op Rinette van in totaal € 9.703,97, doch dat zij daarvan € 5.000,- reeds heeft betaald. Voor zover verder nog bewijs is aangeboden, is dit, gelet op de vorenstaande oordelen, niet ter zake dienend, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.8
Uit het vorenstaande blijkt dat de stelling van Rinette dat zij niets is verschuldigd aan de curator onjuist is, zodat zij in eerste aanleg terecht in de proceskosten is veroordeeld, waarmee haar zesde grief faalt. In dit hoger beroep zijn partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld, en zal het hof de proceskosten van dit beroep compenseren.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 6 december 2012;
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 10 oktober 2013 doch enkel voor zover Rinette daarin is veroordeeld om aan de curator te betalen € 9.703,97 en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
veroordeelt Rinette om aan de curator te betalen € 4.703,97;
bekrachtigt het vonnis van 10 oktober 2013 voor het overige;
compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.R. Sijmonsma en Th.J.A. Kleijngeld en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 juni 2015.
griffier rolraadsheer