ECLI:NL:GHSHE:2015:2415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
HD 200.108.032_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de uitleg van een overeenkomst inzake sanering van verontreinigde grond

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Bital Roofing B.V. tegen de Maatschappij ter Bevordering van Industrievestiging N.V. (BRIM) over de uitleg van een overeenkomst met betrekking tot de sanering van verontreinigde grond. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 25 november 2014. Bital stelt dat BRIM zich in 1999 heeft verplicht om niet alleen de kosten van de sanering van een perceel grond, maar ook van een aangrenzende strook grond voor haar rekening te nemen. Het hof heeft in het tussenarrest Bital toegelaten bewijs te leveren van deze verbintenis.

Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, die uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd over de afspraken die gemaakt zijn tussen Bital en BRIM. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen zorgvuldig gewogen. De getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard dat BRIM zich verplichtte om de sanering van beide percelen uit te voeren, terwijl getuigen [getuige 2] en [getuige 5] hebben verklaard dat BRIM alleen verantwoordelijk was voor de sanering van 880 m2.

Het hof concludeert dat Bital niet is geslaagd in het bewijs dat BRIM meer verplichtingen had dan de sanering van 880 m2. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat Bital niet aan haar stelplicht had voldaan met betrekking tot de specificatie van de saneringskosten. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en veroordeelt Bital in de proceskosten van BRIM, die zijn vastgesteld op € 7.548,50. Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.108.032/01
arrest van 30 juni 2015
in de zaak van
Bital Roofing B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als Bital,
advocaat: mr. F. Wubbena te Oosterhout (Noord-Brabant),
tegen
Maatschappij ter Bevordering van Industrievestiging te [plaatsnaam] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als BRIM,
advocaat: mr. C.J.M. de Keijzer te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 november 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder zaaknummer 224807/HAZA 10-1789 gewezen vonnissen van 22 juni 2011 en 7 maart 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 25 november 2014;
  • het proces-verbaal van de enquête van 22 januari 2015;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête van 7 april 2015;
  • de memorie na enquête van Bital;
  • de memorie voor antwoord na enquête van BRIM.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

Bewijswaardering.
6.1.
Bij genoemd tussenarrest is Bital toegelaten te bewijzen dat BRIM in 1999 jegens Bital niet alleen de verbintenis op zich heeft genomen om (de kosten van) de sanering van perceel [perceelnummer 1] voor haar rekening te nemen maar ook de verbintenis om (de kosten van) de sanering van de daaraan grenzende strook grond op (het westelijk deel van) perceel [perceelnummer 2] voor haar rekening te nemen.
6.2.
Bij de beoordeling van het bewijs stelt het hof voorop dat, zoals zij in voormeld tussenarrest in 3.5.2. heeft overwogen, de vordering van Bital niet is gebaseerd op enig tussen BRIM en Revon overeengekomen derdenbeding dat door Bital is aanvaard, maar dat de vordering is gebaseerd op de rechtstreeks tussen BRIM en Bital gesloten overeenkomst die in de leveringsakte van 5 juli 1999 is vastgelegd.
6.3.
De heer [getuige 1] heeft als getuige verklaard dat hij twee keer met de heer [getuige 2] heeft gesproken, dat het in zijn gesprekken met de heer [getuige 2] ging om het hele gebied waar de sloper had gezeten, dat de heer [getuige 2] hem heeft gezegd dat dat stuk door hen meegenomen zou worden als met de sanering van 880 m2 zou worden begonnen en dat dit gaat over het reepje grond naast de 880 m2.
6.4.
In zijn getuigenverklaring heeft [getuige 3] op laten tekenen dat hij telefonisch contact heeft opgenomen met de heer [getuige 2], dat de heer [getuige 2] tegen hem heeft gezegd dat alles gesaneerd zou worden zodra er een bouwvergunning was en er gebouwd zou gaan worden, dat de heer [getuige 2] uitdrukkelijk heeft gezegd dat BRIM alle kosten op zich zou nemen en dat in het gesprek uitdrukkelijk is genoemd dat het om de totale vervuiling ging en dat de vervuiling grensoverschrijdend was.
6.5.
Als getuige heeft [getuige 4] verklaard dat nadat Bital en BRIM een deal hadden de heer [getuige 2] hem heeft opgebeld op 22 april 1999, dat hij dit telefoongesprek heeft genoteerd, dat de heer [getuige 2] hem mededeelde dat hij overeenstemming had bereikt met de heer [getuige 1], dat de heer [getuige 2] hem zei dat beide percelen schoongemaakt zouden worden op kosten van BRIM, dat de koopsom verhoogd was van f. 33.600,- naar f. 60.000, dat de heer [getuige 2] hierbij zei dat die verhoging de tegenprestatie was voor de sanering op kosten van BRIM, dat de heer [getuige 2] uitdrukkelijk heeft gezegd dat BRIM beide percelen zou schoonmaken op haar kosten, dat hij direct daarna de heer [getuige 1] heeft gebeld en gevraagd of het klopte wat de heer [getuige 2] telefonisch tegen hem, [getuige 4], had verteld, dat de heer [getuige 1] dit bevestigde en dat hij van dit gesprek een telefoonnotitie heeft gemaakt.
6.6.
In zijn memorie van na enquête beroept Bital zich als bewijs nog op het document van 14 april 1999, het rapport van Oranjewoud uit 1998, de bevestigingsbrieven van de heer [getuige 4] aan BRIM van 6 april 1999 en 16 mei 1999 en naar de notariële akten waarin is verwezen naar het rapport van Oranjewoud en waarop geen voorbehoud is gemaakt.
Voormelde stukken, met uitzondering van de notariële akte verleden tussen BRIM en Bital, zijn geen stukken die betrekking hebben op BRIM en Bital. Zij kunnen dus geen bewijs bijbrengen ter zake van de gestelde overeenkomst tussen BRIM en Bital.
De vermelding en woordelijke opneming onder 8. in de notariële akte van levering door BRIM aan Bital van 5 juli 1999 van het nader onderzoek en plan van aanpak bodemverontreiniging bedrijfsterrein [adres] te [plaats] van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. van oktober 1989 en de vermelding in het onderzoeksrapport onder 2.1 dat het onderzoeksterrein een oppervlakte heeft van ca. 1.100 m2, brengt niet mee dat BRIM jegens Bital op zich heeft genomen om meer te saneren dan 880 m2. Immers de akte betreft, gezien de omschrijving van het te leveren registergoed, levering van het zakelijk recht van eigendom van een perceel grond gelegen te [plaats] aan het [adres], kadastraal bekend als gemeente [gemeente] [perceelnummer 1], groot acht are tachtig centiare (08.80 are). De vermelding onder 8. van de akte, dat de oliehoudende grond door en op kosten van verkoper wordt gesaneerd, brengt dus niet mee dat BRIM meer zou saneren dan genoemde 880 m2.
6.7.
Tegenover voormelde verklaringen staat de verklaring van de getuige [getuige 2]. Hij heeft verklaard dat hij in de gesprekken met de heer [getuige 1] over de 220 m2 heeft gesproken maar dat hij telkens heeft gezegd dat die niet op kosten van BRIM gesaneerd zouden worden, dat het niet bestaanbaar is dat hij in de gesprekken met de heer [getuige 3] een ander standpunt heeft ingenomen dan dat 880 m2 op kosten van BRIM zou worden gesaneerd en niet nog eens 220 m2, dat de kwestie van de 220 m2 telkens aan de orde werd gesteld door de heer [getuige 4] en dat hij, [getuige 2], telkens er op heeft geantwoord dat die grond niet op kosten van BRIM zou worden gesaneerd.
6.8.
De heer [getuige 5] heeft als getuige verklaard dat hij een gesprek heeft gehad met de heren [getuige 2] en [getuige 4], dat de heer [getuige 4] wilde dat alle grond door BRIM gesaneerd zou worden en dat zij daar duidelijk tegenover hebben gezegd dat BRIM alleen 880 m2 schoon zou maken. Aangezien de heer [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 1 september 1987 de gemeente en BRIM heeft verlaten, gaat het hof ervan uit dat voormeld gesprek vóór die datum heeft plaatsgevonden.
6.9.
De verklaringen van [getuige 2] en van [getuige 5] worden ondersteund door de hierna genoemde tussen BRIM en Bital gewisselde schriftelijke stukken, welke slechts ter zake van 880 m2 over sanering op kosten van BRIM ten behoeve van Bital reppen.
In de brief van 28 mei 1999 van BRIM aan Bital, heeft BRIM aan Bital medegedeeld dat BRIM van de heer [getuige 4] heeft begrepen dat die het recht van koop op ongeveer 880 m2 grond aan het [adres] aan Bital heeft overgedragen, een en ander voor de prijs en onder de voorwaarden en bepalingen, zoals gesteld in de door BRIM aan Revon B.V. gerichte brief van 23 april 1999. Die brief van 23 april 1999 van BRIM aan Revon houdt in dat de Raad van Commissarissen van BRIM heeft besloten aan Revon of nader te noemen meester (Bital) te verkopen het op de bij die brief gevoegde tekening aangegeven terrein van ongeveer 880 m2 en dat BRIM, in overleg met de koper van de grond, de grondsanering zodanig zal verwijderen (lees: uitvoeren) dat de geschiktheidsverklaring voor de bouw kan worden afgegeven.
Voorts wordt de verklaring van [getuige 2] geschraagd door de akte van levering welke tussen BRIM en Bital is gepasseerd op 5 juli 1999, waarin ter zake van de levering van het perceel [perceelnummer 1], groot 880 m2 is bepaald dat BRIM in overleg met koper, de grondsanering zodanig zal verwijderen (lees: uitvoeren) dat de geschiktheidsverklaring voor de bouw kan worden gegeven.
6.10.
Gelet op de tegenover elkaar staande verklaringen van enerzijds de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4] en anderzijds de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 5] en de aangehaalde stukken die de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 5] ondersteunen en bij gebreke van voldoende relevantie voor het bewijs van de verklaringen van de overige gehoorde getuigen, kan het hof niet vaststellen dat de verklaringen van eerstgenoemden de juiste zijn. Het hof is daarom van oordeel dat Bital niet is geslaagd te bewijzen hetgeen haar was opgedragen. BRIM is dus jegens Bital alleen gehouden tot sanering van 880m2.
Saneringskosten.
6.11.
In het vonnis van 7 maart 2012 heeft de rechtbank in 2.3. tot en met 2.8. dat en waarom Bital niet aan haar stelplicht ter zake van specificatie van de saneringskosten van perceel [perceelnummer 1] heeft voldaan.
Bital volstaat in haar grieven 6, 7, 10 en 11 met een verwijzing naar in eerste aanleg ingenomen stellingen en toen reeds overgelegde producties. Op de gronden zoals verwoord in voormeld vonnis is ook het hof van oordeel dat Bital ook in hoger beroep niet heeft gespecificeerd wat de kosten van sanering van [perceelnummer 1] waren.
Slotsom.
6.12.
Uit het voorgaande volgt dat alle grieven van Bital falen, zodat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd.
Bital zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van BRIM moeten voldoen, te weten € 5.708,50 aan salaris advocaat, € 25,- aan vergoeding van getuigenkosten en € 1.815,- aan griffierecht.
De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt Bital aan BRIM haar proceskosten te betalen, welke tot op heden worden begroot op € 7.548,50- en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, O.G.H. Milar en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 juni 2015.
griffier rolraadsheer