In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.C.A.M. Bouts, had het hof verzocht om het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 april 2015 te vernietigen. De rechtbank had het verzoek van appellante om toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift van appellante geen kenbare grieven bevatte, wat in strijd is met artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2015 heeft appellante erkend dat zij geen grieven had geformuleerd, en het hof heeft geconcludeerd dat dit leidde tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. Het hof heeft ook opgemerkt dat er onvoldoende onderliggende stukken waren om de schulden van appellante te beoordelen, en dat de belastingschulden als niet te goeder trouw moeten worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft het hof appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.