ECLI:NL:GHSHE:2015:2385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
F 200.160.434-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de zoon in hoger beroep inzake bewindvoering en mentorschap over zijn moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de zoon in zijn verzoek tot vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zoon was niet op de hoogte van de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor zijn moeder, de rechthebbende, en stelde dat zijn beroep tijdig was ingediend. De rechtbank had eerder op 7 maart 2014 een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende en een mentor benoemd. De zoon voerde aan dat hij pas op 30 oktober 2014 op de hoogte was van deze beschikking, wat leidde tot zijn verzoek om hoger beroep. Tijdens de zitting op 19 mei 2015 werd duidelijk dat zowel de zoon als de belanghebbende, die de rol van bewindvoerder en mentor vervulde, instemden met de benoeming van een onafhankelijke derde voor deze functies. Het hof oordeelde dat de zoon ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de eerdere beschikking. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en de heer K.P. de Jong van TweCar B.V. benoemd als nieuwe bewindvoerder en mentor voor de rechthebbende, met ingang van 25 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 25 juni 2015
Zaaknummer: F 200.160.434/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2740523 OV VERZ 14-599 en 2740536 OV VERZ 14-600
in de zaak in hoger beroep van:
[de zoon],
voorheen wonende te [woonplaats 1], Spanje, thans wonende te [woonplaats 2].
appellant,
hierna te noemen: de zoon,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
[de rechthebbende],
voorheen wonende te [woonplaats 2], thans verblijvende in het verpleeghuis [verpleeghuis] te [woonplaats 2],
verweerster,
hierna te noemen: de rechthebbende.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
-
[belanghebbende], wonende te [woonplaats 3], bijgestaan door mr. T.M. ten Velde.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, afdeling kanton, van 7 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 november 2014 heeft de zoon verzocht voormelde beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, een mentorschap ten behoeve van de rechthebbende in te stellen met benoeming van hem als mentor alsmede het vermogen dan de rechthebbende, althans de goederen die haar toebehoren of zullen toebehoren, onder bewind te stellen met benoeming van de heer R. Sijtsma, handelend onder de naam Sijtsma bewind/ PNR Holding B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] aan de [adres 1] tot bewindvoerder, althans subsidiair een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2105, heeft de voornoemde belanghebbende verzocht de zoon niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep dan wel het door hem ingestelde hoger beroep af te wijzen. Dan wel dat er bepaald dient te worden dat het bewind dient voort te duren met benoeming van een door het hof aan te wijzen bewindvoerder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de zoon, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
  • [belanghebbende], bijgestaan door mr. J. Matthijsen, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. Ten Velde.
2.3.1.
De rechthebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1929 te [plaats 1]. Zij is de moeder van de appellant.
3.2.
De rechthebbende heeft in eerste aanleg aan de rechtbank, sector kanton, verzocht om een bewind in te stellen over haar goederen en een mentor te benoemen. In dat verzoek heeft zij de kantonrechter verzocht om de belanghebbende [belanghebbende] tot bewindvoerder en mentor te benoemen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking, heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en heeft tot bewindvoerder benoemd: [belanghebbende].
Tevens heeft de kantonrechter een mentorschap in gesteld over de rechthebbende en tot mentor benoemd: [belanghebbende].
3.4.
De zoon kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De zoon voert - kort samengevat – het volgende aan. In de eerste plaats heeft de rechtbank ten onrechte gesteld dat er tegen de voorgestelde bewindvoerder en mentor geen bezwaren zijn gerezen, daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte [belanghebbende] tot bewindvoerder en mentor benoemd, aldus de zoon.
3.5.1.
Ten aanzien van zijn ontvankelijkheid in hoger beroep heeft de zoon aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de benoeming van de bewindvoerder dan wel mentor. Hij vernam dit gegeven eerst nadat hij zelf op 3 oktober 2014 een verzoekschrift had ingediend bij de rechtbank inzake een meerderjarigenbewind en een mentorschap ten behoeve van de rechthebbende. Op 30 oktober 2014 ontving zijn advocaat telefonisch het bericht van de rechtbank dat er reeds op 7 maart 2014 een bewind en mentorschap ten behoeve van de rechthebbende was uitgesproken. De stelling van de zoon is dat nu hij eerst op 30 oktober 2014 op de hoogte was van de uitspraak van 7 maart 2014 vanaf dat moment zijn appeltermijn is aangevangen en hij tijdig in beroep is gekomen.
3.5.1.
Ten aanzien van zijn grieven heeft de zoon het volgende gesteld.
De zoon maakt zich zorgen om de rechthebbende, waarbij medio oktober 2009 door de huisarts een beginnende vorm van Alzheimer is gediagnosticeerd.
De zoon vreest verder dat mevrouw [belanghebbende] en een andere kennis van de rechthebbende ieder contact tussen hem en de rechthebbende dwarsbomen en dat gevreesd moet worden dat misbruik van haar wordt gemaakt. Zij handelen niet in het belang van de rechthebbende, aldus de zoon.
Tevens voert de zoon dat dat de inhoud van het inleidende verzoek niet klopt, nu alle betrokkenen op de hoogte waren van zijn woonplaats en contactgegevens en deze ten onrechte niet aan de rechtbank hebben verstrekt.
Als gevolg van de beperkingen van de rechthebbende, haar geestelijke stoornis alsmede de invloed van mevrouw [belanghebbende] kan niet van een behoorlijke waarneming van de belangen van de rechthebbende worden gesproken.
Een neutrale objectieve derde partij dient toe te zien op de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende. De heer R. Sijtsma is bereid om als bewindvoerder op te treden.
De zoon is zelf bereid om als mentor op te treden.
3.6.
De belanghebbende voert in haar verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan. Zij heeft gesteld dat het adres van de zoon haar niet bekend was. Nu dit adres niet is opgenomen in het inleidend verzoek waren deze gegevens blijkbaar ook niet bekend bij de rechthebbende, die tezamen met haar begeleiding van GGZ het betreffende verzoek heeft opgesteld en ingediend, waarmee zij verder in het geheel geen bemoeienis heeft gehad..
Weliswaar zijn de zoon en mevrouw [belanghebbende] het eens omtrent de noodzaak van een mentorschap en bewindvoering. [belanghebbende] meent echter dat zij de aangewezen persoon is om als mentor op te treden. Er is immers sprake van een lange vertrouwensband tussen haar en de rechthebbende. Zij woont daarnaast in de directe omgeving van de rechthebbende. Verder laat zij zich leiden door de adviezen van de accountant van de rechthebbende en heeft zij geen vertrouwen in de door de zoon voorgestelde te benoemen bewindvoerder.
De verhouding tussen de rechthebbende en [belanghebbende] is al jaren erg goed en verhouding tussen de zoon en de rechthebbende is sterk verslechterd. Voor zover het hof meent dat [belanghebbende] niet langer voldoet aan de eisen om als bewindvoerder te worden aangewezen, verzoekt zij om een neutrale derde aan te wijzen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.7.1.
Artikel 806 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat van een beschikking hoger beroep kan worden ingesteld (sub a) door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, dan wel (sub b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
3.7.2.
Op grond van hetgeen naar voren is gekomen uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat er aan de zoon een afschrift is verstrekt van de bestreden beschikking. Uit het inleidende verzoekschrift volgt immers dat de gegevens van de zoon onbekend waren en niet gebleken is dat er door de rechtbank nader onderzoek is gedaan naar de adresgegevens van de zoon. Het hof gaat er dan ook van uit dat de bestreden beschikking niet dan nadat de zoon zelf een verzoek had ingediend om een meerderjarigenbewind in te laten stellen over het vermogen van de rechthebbende, aan hem is verzonden.
3.7.3.
Het hof stelt vast dat de advocaat van de zoon eerst op 30 oktober 2014 telefonisch op de hoogte is gesteld van de bestreden beschikking, welke beschikking vervolgens diezelfde dag per post is verzonden naar de advocaat van de zoon.
Het hof gaat ervan uit dat de bestreden beschikking de zoon eerst op deze datum bekend is geworden, zodat de voor de zoon vanaf die dag de beroepstermijn van drie maanden is aangevangen. Nu het hoger beroepschrift van de zoon op 26 november 2014 is ingekomen ter griffie van het hof, dient dit hoger beroep als tijdig te worden aangemerkt.
3.7.5.
Appellant is op grond van het voorgaande ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
3.7.6.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover hier van belang, kan de kantonrechter, indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.7.7.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW, voor zover hier van belang, kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijk of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
3.7.8.
Ter zitting van het hof is gebleken dat zowel de zoon als mevrouw [belanghebbende] menen dat het nodig is om een mentor te benoemen om de belangen van rechthebbende welke niet-vermogensrechtelijke aard zijn behoorlijk waar te nemen alsook dat een meerderjarigenbewind nodig is om haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
Daarnaast is het hof, gelet op het vorenstaande en de gedingstukken, van oordeel dat zowel ten aanzien van het meerderjarigenbewind als het mentorschap de gronden aanwezig zijn.
3.7.9.
De zoon en de belanghebbende hebben ter zitting van het hof desgevraagd verklaard in te kunnen stemmen met de benoeming van een onafhankelijke derde voor de taak van zowel bewindvoerder als mentor. De zoon heeft benadrukt dat hij er veel waarde aanhecht wanneer deze onafhankelijke derde zoveel als mogelijk rekening probeert te houden met de levensovertuiging van de rechthebbende.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof derhalve het verzoek van de zoon om hem als mentor te benoemen afwijzen alsook het verzoek om de door hem voorgestelde heer R. Sijtsma te benoemen tot bewindvoerder.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW eindigt de taak van een bewindvoerder indien aan hem het ontslag wordt verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder, de rechthebbende, of het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve. Artikel 1:461 lid 2 BW geeft een gelijkluidende regeling voor het ontslag van een mentor.
3.9.2.
Nu de belanghebbende ter zitting kenbaar heeft gemaakt te kunnen instemmen met de benoeming van een derde als bewindvoerder en mentor zal het hof haar ontslaan en de heer K.P. de Jong van TweCar B.V. te benoemen als bewindvoerder in het bewind over de goederen van de rechthebbende en als haar mentor benoemen.
3.9.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, afdeling kanton van 7 maart 2014;
en opnieuw rechtdoende:
ontslaat [belanghebbende] met ingang van heden, 25 juni 2015, als mentor en als bewindvoerder in het bewind over de goederen van de hierna te noemen [de rechthebbende];
benoemt met ingang van 25 juni 2015 tot bewindvoerder in het bewind over de goederen die
[de rechthebbende], geboren te [plaats 1] op [geboortedatum] 1929, voorheen wonende te [woonplaats 2], thans verblijvende in het verpleeghuis [verpleeghuis], [adres 2] te [woonplaats 2] ([postcode]), toebehoren of zullen gaan toebehoren:
de heer K.P. de Jong van TweCar B.V.,
handelend onder de naam: Bewindvoering [plaats 2]
[adres][plaats];
stelt met ingang van 25 juni 2015 een mentorschap in over voornoemde
[de rechthebbende]en benoemt tot mentor:
de heer K.P. de Jong van TweCar B.V.,
handelend onder de naam: Bewindvoering [plaats 2]
[adres][plaats];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat [belanghebbende] van haar werkzaamheden schriftelijk verslag doet aan haar opvolger de heer K.P. de Jong, aan de kantonrechter, alsmede aan voornoemde rechthebbende [de rechthebbende];
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M Mertens-Steeghs, A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.