In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
• APN is een uitzendbureau dat zich voornamelijk bezighoudt met het plaatsen van vaktechnische werknemers veelal van Poolse afkomst in de sectoren als food, metaal (veelal als lasser), en scheeps- en tuinbouw. APN maakt daarbij gebruik van een wervingsbureau in Polen.
• [appellant] is van 1 maart 2004 tot 1 februari 2012 in dienst geweest van APN als regiomanager respectievelijk rayonmanager. Zijn vaste salaris bedroeg laatstelijk € 2.135,- bruto per maand. Daarnaast zijn partijen in artikel 4 van de door hen op 1 juli 2009 ondertekende arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) een provisieregeling overeengekomen die inhield dat [appellant] een vergoeding ontving voor het aantal bij inlenende, aan zijn rayon toebehorende bedrijven in rekening gebracht uren per week.
Deze regeling hield in dat [appellant] aanspraak maakt op een bedrag van € 0,14 bruto voor elk bij een inlener gefactureerde uur tot en met 401, een bedrag van 0,40 bruto voor elk gefactureerde uur vanaf 400 tot en met 1800 en 0,60 bruto voor elk gefactureerde uur boven de 1800.
• APN heeft zich vanaf 1 december 2006 als lid aangesloten bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU). [appellant] is vanaf maart 2011 lid van Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer, die als belangenvereniging (telkens) betrokken is geweest bij de totstandkoming van de NBBU-CAO’s voor vaste medewerkers.
• In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) van 1 juli 2009 is in artikel 15 opgenomen dat de “NBBU-CAO voor vaste medewerkers van uitzendbureaus” van toepassing is.
• De vanaf 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2007 geldende cao en de opvolgende cao’s kennen de verplichting (artikel 8) dat de werkgever verplicht is de werknemer werk te laten verrichten of arbeidsovereenkomsten aan te zullen gaan zoals bedoeld in de cao, terwijl afwijkingen in positieve zin voor de werknemer zijn toegestaan.
• De functie van [appellant] is ingedeeld in functieniveau klasse 8 van de NBBU-CAO voor vaste medewerkers.
• APN heeft [appellant] op 18 augustus 2011 op non actief gesteld.
• Bij brief van 20 december 2011 heeft het UWV toestemming aan APN verleend om over te gaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst, waarna opzegging heeft plaatsgevonden tegen 1 februari 2012
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg:
a. een bedrag van € 44.513,69 aan achterstallig loon inclusief eindejaarsuitkering;
b. een bedrag van € 39.346,78 bruto aan achterstallige provisie;
c. het verstrekken van bewijsstukken ter zake van bepaling van provisie over de periode van 6 juli 2011 tot 1 februari 2012;
d. ongedaan making van het kennelijk onredelijk ontslag door toekenning van een afkoopsom van € 45.115,48 bruto;
e. vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding.
In voorwaardelijke reconventie vorderde APN betaling van een bedrag van € 76.927,73 bruto wegens ongerechtvaardigde verrijking.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
APN heeft vanaf 1 januari 2006 steeds een in vergelijking met de geldende cao (eerst ABU en nadien NBBU) te laag basisloon uitbetaald. Deze basisloonregeling in de arbeidsovereenkomst is in strijd met de cao. Verder is de provisieregeling niet nagekomen, nu een aantal bedrijven, die vielen in het rayon van [appellant], ten onrechte niet bij de berekening van de provisie is betrokken. [appellant] verzoekt voorts om het verstrekken van stukken, die zijn provisie-aanspraken ook na juli 2011kunnen aantonen. De opzegging is kennelijk onredelijk, omdat daar enerzijds een valse of voorgewende reden aan ten grondslag is gelegd, terwijl anderzijds geen rekening is gehouden met de financiële gevolgen van de opzegging voor hem. Ten slotte vordert hij vernietiging van het geldende concurrentie- en relatiebeding omdat deze bedingen (artikel 13 en 14 uit de arbeidsovereenkomst) onredelijk zijn, terwijl bovendien het dienstverband met APN op een manier is geëindigd waardoor zij schadeplichtig is.
3.2.3.APN heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat zij eerst vanaf 1 december 2006 aan een cao is gebonden (NBBU) en dat de afspraak over een (laag) basissalaris niet los gezien kan worden van de provisieregeling. Aldus heeft [appellant] vanaf 1 december 2006 steeds veel meer ontvangen dan het loon overeenkomstig de cao. De eindejaarsuitkering is berekend over het vaste bruto jaarloon, een en ander conform de cao. Verdere aanspraken op provisie bestaan niet, nu de door [appellant] geclaimde provisie ziet op bedrijven die niet tot zijn ‘rayon” behoorden. Een rayon is niet een geografisch afgebakend geheel, maar omvat alle bedrijven, die door een rayonmanager zijn geworven. De door [appellant] gevorderde afgifte van stukken ziet op bedrijven die niet tot zijn rayon behoren, zodat [appellant] daar geen aanspraak op kan maken. Van een kennelijk onredelijke opzegging is geen sprake, nu [appellant] de verstoorde verstandhouding, die de werkelijke grond vormde voor de opzegging, geheel aan zichzelf heeft te wijten. Die grond is ook bij het verzoek om toestemming tot opzegging aan het UWV aangevoerd en als zodanig door het UWV getoetst. Daarnaast kan niet worden aangenomen dat [appellant] gezien zijn leeftijd (45 jaar) en ervaring weinig kansen heeft op de arbeidsmarkt. De schade als gevolg van het ontslag is ook niet voldoende onderbouwd. De looptijd van het concurrentie- en relatiebeding is reeds op 1 september 2012 geëindigd. APN beroept zich verder op opschorting van betaling totdat in rechte de vorderingen van [appellant] zijn vastgesteld dan wel verrekening tot een bedrag van € 76.927,73 bruto wegens ongerechtvaardigde verrijking door alsdan te veel betaalde provisie. Dat bedrag vordert APN voorwaardelijk op die grond in reconventie, voor zover vast zou komen te staan dat zij te weinig loon heeft betaald. Al deze verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende nog verder aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 12 september 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat onder loon in de zin van de CAO NBBU ook genoten provisie dient te worden verstaan, zodat, nu basissalaris en genoten provisie elke maand hoger zijn geweest dan het loon volgens cao, er geen sprake van is dat APN op dit punt heeft gehandeld in strijd met die cao. In de periode vanaf 1 januari 2006 tot 1 december 2006 was de CAO ABU niet algemeen verbindend verklaard, zodat voor die periode , zij het op andere gronden, de loonvordering eveneens is afgewezen. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat aan de opzegging geen valse of voorgewende reden ten grondslag is gelegd, terwijl het belang van [appellant] bij vernietiging van relatie- en concurrentiebeding is komen te vervallen, nu de betreffende periode (6 maanden) reeds was verstreken. In afwachting van een comparitie van partijen is de beslissing over alle overige vorderingen aangehouden.
3.3.2.In het eindvonnis van 19 december 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de klanten waarvoor [appellant] provisie heeft gevorderd door hem zijn ingelijfd, zodat deze niet tot zijn rayon behoren. Ook is niet aannemelijk geworden dat de term rayon een geografisch afgebakend begrip is in de arbeidsovereenkomst. De vordering tot het overleggen van stukken (gericht op de berekening van deze provisie) is op die grond ook afgewezen.
Ook de vordering uit kennelijk onredelijke opzegging is door de kantonrechter afgewezen, nu naar zijn oordeel de opzegging voortvloeit uit de omstandigheid dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig verstoord is geraakt als gevolg van [appellant]’s pogingen om meer salaris en meer provisie te verkrijgen, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter alle vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.