In het eindvonnis van 22 februari 2012 heeft de rechtbank onder 3.1.1. tot en met 3.2.4. een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt:
3.1.1.
[appellant] is onder de parketnummers 02/004129-98, 02/004092-98 en 02/006585-98 door de officier van justitie vervolgd ter zake verdenking van onder andere heling en vervalsing van frame- c.q. identificatienummers van motorfietsen. In het kader van die vervolging werden door de officier van justitie op 12 mei 1998 en op 19 februari 1999 voorwerpen in beslag genomen als vermeld in de producties 1 en 2 bij dagvaarding.
3.2.
De op 19 februari 1999 in beslag genomen voorwerpen zijn direct op grond van artikel 94a Sv in beslag genomen. De op 12 mei 1998 in beslag genomen voorwerpen zijn eerst op grond van artikel 94 Sv in beslag genomen en vervolgens met toepassing van artikel 126b Sv gehandhaafd als conservatoir beslag ex artikel 94a Sv.
3.2.1.
De vervolging van [appellant] heeft uiteindelijk geresulteerd in een onherroepelijk arrest van het Gerechtshof Den Bosch van 16 december 2004 nadat het cassatieberoep van [appellant] op 11 april 2006 door de Hoge Raad werd verworpen. Door het gerechtshof werd [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren. Tevens heeft het gerechtshof voorwerpen verbeurd verklaard zoals vermeld op een aan het arrest gehechte lijst (productie 5 bij dagvaarding), heeft het gerechtshof een twintigtal voorwerpen onttrokken aan het verkeer en de teruggave van een aantal voorwerpen aan derden gelast.
3.2.2.
Partijen zijn, nadat het arrest van het Gerechtshof onherroepelijk was geworden, in overleg getreden over het door [appellant] genoten wederrechtelijk verkregen voordeel en partijen hebben omtrent de hoogte daarvan overeenstemming bereikt. Bij vonnis van de rechtbank Breda van 4 juli 2007 is het door [appellant] wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 111.973,43 en is aan [appellant] de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 111.973,43. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.
3.2.3.
Bij beschikking van 15 juli 2009 heeft de rechtbank een verzoek van [appellant] ex artikel 577b Sv afgewezen.
3.2.4.
Nadat het verzoek van [appellant] ex artikel 577b Sv was afgewezen heeft de officier van justitie aan [appellant] laten weten tot executie van de ontnemingsmaatregel over te zullen gaan.
[appellant] heeft over deze vaststelling opgemerkt dat het tweede parketnummer in 3.1.1. 02/004092-99 moet luiden (dat klopt) en dat de omzetting vermeld in 3.2. heeft plaatsgevonden na de vaststelling dat [appellant] rechtmatig eigenaar was van de desbetreffende zaken (op die manier heeft [appellant] dit eerder niet verwoord). De Staat heeft twee kanttekeningen gemaakt, inhoudend dat de inbeslagneming op 19 februari 1999 blijkt uit productie
4bij dagvaarding in eerste aanleg (dat klopt) en dat niet een twintigtal voorwerpen verbeurd verklaard is maar 54 (de vermelding onder 3.2.1. is evenwel correct). Met inachtneming van de twee correcties gaat ook het hof van deze feiten uit.